Sterke daling van de orchidopexiefrequentie op Walcheren

Onderzoek
H.K.A. Snick
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:777-80
Abstract

Samenvatting

Op Walcheren werden, zoals in heel Nederland, veel meer orchidopexieën verricht dan men zou verwachten op basis van de in de literatuur vermelde prevalentie van niet-ingedaalde testis. Vooral het niet herkennen van de retractiele testis was de aanleiding voor dit te grote aantal operaties. Om die reden is op Walcheren op 1 mei 1983 een campagne gestart om tot een betere registratie van de testisindaling te komen. Bij de geboorte wordt van iedere jongen de ligging van de testes op dat moment genoteerd op een kaart die aan ouders en huisarts gegeven wordt. Dit leidde in korte tijd tot een sterke daling van het aantal orchidopexieën. Deze daling doet zich verder in Nederland nog niet voor. Het lijkt zinvol deze registratie landelijk in te voeren.

Auteursinformatie

Stichting Streekziekenhuis Walcheren, Koudekerkseweg 88, 4382 EE Vlissingen.

H.K.A.Snick, gynaecoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

F.H.
Comhaire

Gent, juli 1988,

Schriftelijke registratie van de testisligging bij de geboorte heeft op Walcheren in korte tijd geleid tot een blijvende sterke daling van het aantal orchidopexieën. Deze daling doet zich verder in Nederland nog niet voor (1988;777-80).

Deze daling bevestigt de stelling: ‘Periodieke schriftelijke registratie van de ligging van de testes vanaf de geboorte, bekend bij ouders, huisarts en consultatiebureau, is van groot belang. Onnodige behandeling van niet-scrotale testes kan hiermee voorkomen worden.’ Over deze stelling werd consensus bereikt op de consensusbijeenkomst in oktober 1986 in Utrecht van het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing. Consensus was er ook betreffende: ‘De verspreiding van deze schriftelijke registratie (ballenkaartje) en de bewaking van het goed gebruik ervan zijn een taak voor de provinciale kruisverenigingen.’ (1987;1817-21).

De Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg werkte mee aan deze consensusbijeenkomst en was er sterk vertegenwoordigd. Het verbaast ons daarom ten zeerste dat er op bovengenoemde stelling nog geen concrete landelijke maatregelen gevolgd zijn. Iedere manipulatie van testis en zaadstreng kan beschadiging van deze tere organen tot gevolg hebben met een verminderde vruchtbaarheid als eindresultaat. Het mag toch niet zo zijn dat een operatie die bedoeld is om de vruchtbaarheid te verbeteren, door grote aantallen ten onrechte uitgevoerde ingrepen een negatief effect op de fertiliteit van de populatie oplevert. Zeker niet nu gebleken is hoe eenvoudig en effectief dit euvel bestreden kan worden.

Wij dringen er bij de kruisverenigingen en bij de gehele jeugdgezondheidszorg op aan de ook door henzelf onderschreven stellingen ten uitvoer te brengen.

F.H. Comhaire
J. Kremer Vereniging voor Fertiliteitsstudie
F.H.
Keysers, Secretaris

Utrecht, september 1988,

In een reactie op het artikel van Snick geven collegae F.H.Comhaire en J.Kremer terecht aan dat de Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg er voorstander van is om van iedere jongen de testisligging zo spoedig mogelijk na de geboorte te noteren (1988; 132: 1630). Dit zou inderdaad kunnen geschieden op een zogenaamd, nog in te voeren, ballenkaartje. De huidige, minstens zo effectieve, mogelijkheden van registratie betreffen de vermelding in het jeugdgezondheidszorgdossier door de consultatiebureau-arts of schoolarts, of in het ‘groeiboekje’ door de huisarts, gynaecoloog of verloskundige die het kind als eerste onderzoekt.

Het probleem ligt onzes inziens dan ook niet bij de jeugdgezondheidszorg, maar bij huisartsen en specialisten, die voordat ze behandelen of verwijzen resp. beginnen met behandeling, zelden bij consultatiebureau-artsen of schoolartsen informeren naar een eerdere testisligging; dit ondanks de vele aanbevelingen die regelmatig in de medische literatuur te vinden zijn.

F.H. Keysers, Secretaris
F.H.
Comhaire

Gent, oktober 1988,

In 1984 was het op Walcheren bij 60 (75%) van de 80 kinderen die wegens indalingsstoornis van de testes geopereerd werden, onmogelijk informatie te verkrijgen over de ligging van de testes gedurende het eerste levensjaar.1 In Nijmegen was van 68 (57%) van 119 kinderen van vier jaar en ouder op het moment van verwijzing voor orchidopexie geen informatie te achterhalen over het zo belangrijke eerste levensjaar.2 In Rotterdam werd geïnformeerd naar de ligging van de testes bij eerder onderzoek: van de 94 kinderen van 2 tot 6 jaar oud was 46 maal (49%) geen informatie te vinden. Van de 94 kinderen van 6 tot 12 jaar waren die gegevens bij 61 (65%) niet te achterhalen.3

Ondanks uitgebreid onderzoek in verband met een publikatie of promotie lukt het dus in meer dan de helft der gevallen niet deze informatie boven water te krijgen. Het is niet realistisch te stellen dat een huisarts of specialist in de gewone dagelijkse praktijk dat wel zou kunnen.

De huidige registratie in Nederland van de ligging van de testes voldoet niet. Schriftelijke registratie van de ligging van de testes op een kaartje (‘ballenkaartje’) dat bij de geboorte aan ouders en huisarts gegeven wordt, lost dit probleem eenvoudig en doeltreffend op: op Walcheren is aangetoond dat de informatieoverdracht via dit kaartje vrijwel 100% bedraagt en dat dit in korte tijd leidt tot de verwachte sterke daling van het aantal orchidopexieën. Er is geen excuus meer om deze vorm van registratie landelijk niet in te voeren.

F.H. Comhaire
J. Kremer
Literatuur
  1. Snick HKA. De te hoge orchidopexiefrequentie; onderzoek en maatregelen op Walcheren. [LITREF JAARGANG="1984" PAGINA="2077-81"]Ned Tijdschr Geneeskd 1984; 128: 2077-81.[/LITREF]

  2. Borghans-Delvaux JM, Staak FHJ van der, Geeraedts-Feuerberg JK, Festen C. Diagnostiek van cryptorchisme: gegevens van een instelling voor jeugdgezondheidszorg en chirurgische bevindingen. [LITREF JAARGANG="1986" PAGINA="1559-63"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 1559-63.[/LITREF]

  3. Muinck Keizer-Schrama SMPF de, Hazebroek FWJ. The treatment of cryptorchidism. Rotterdam, 1986: 175-80. Proefschrift.