Spoedritten ambulance vaak eerstelijnszorg

Onderzoek
Marleen Smits
Oscar Francissen
Marleen Weerts
Karlijn Janssen
Pierre van Grunsven
Paul Giesen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7863
Abstract

Samenvatting

Doel

Het in kaart brengen van de patiënt- en zorgkenmerken van 112-ambulancespoedritten en bepalen welk deel van de ritten achteraf gezien eerstelijnszorg betrof.

Opzet

Een retrospectief dwarsdoorsnedeonderzoek.

Methode

We brachten patiënt- en zorgkenmerken van 598 spoedritten van ambulances in kaart na een 112-melding in de regio Zuid-Gelderland, door een retrospectieve dossieranalyse. 3 onderzoekers beoordeelden onafhankelijk van elkaar wat achteraf gezien de benodigde hulpverleningsinzet was geweest, waarbij ze kozen tussen eerste- of tweedelijnszorg. Dit oordeel werd vergeleken met de daadwerkelijk ingezette hulp, waarbij de zorg ter plaatse werd afgehandeld of de patiënt vervoerd naar het ziekenhuis.

Resultaten

Bij 74,1% van de ambulanceritten vond een A1-inzet plaats en bij 25,9% ritten een A2-inzet. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 49,2 jaar en 53,3% van de patiënten was man. De waarschijnlijkheidsdiagnoses ‘onwelwording’ (11,5%) en ‘trauma extremiteiten’ (11,2%) kwamen het meest voor. Bij 42,3% van de ambulanceritten had de patiënt achteraf gezien door de eerste lijn of met zelfzorg behandeld kunnen worden. Het percentage eerstelijnszorg was binnen kantoortijden hoger dan buiten kantoortijden (49 vs. 39). Bij 91,7% van de meldingen was het oordeel van de onderzoekers over de in te zetten hulpverlening hetzelfde als de daadwerkelijke gegeven vervolgzorg door de ambulanceverpleegkundige.

Conclusie

Bijna de helft van de onderzochte 112-ambulancespoedritten betrof eerstelijnszorg. Deze bevinding rechtvaardigt onderzoek naar samenwerkingsvormen tussen de ambulancehulpverlening en huisartsenpraktijken en -posten.

Auteursinformatie

Radboudumc, afd. Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Nijmegen.

Dr. M. Smits, postdoctoraal onderzoeker; M. Weerts, MSc en K. Janssen, MSc, artsen; dr. P. Giesen, huisarts en senior onderzoeker.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, afd. Ambulancezorg, Nijmegen.

O. Francissen, MSc, physician assistant; dr. P. Van Grunsven, arts.

Contact dr. M. Smits (marleen.smits@radboudumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Marleen Smits ICMJE-formulier
Oscar Francissen ICMJE-formulier
Marleen Weerts ICMJE-formulier
Karlijn Janssen ICMJE-formulier
Pierre van Grunsven ICMJE-formulier
Paul Giesen ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Smits en collegae komen tot de conclusie dat bijna de helft van de onderzochte 112-ambulancespoedritten achteraf bezien eerstelijnszorg betrof.

Het woord "achteraf" in hun conclusie geeft aan dat de titel "Spoedritten ambulance vaak eerstelijnszorg" ten onrechte de suggestie oproept dat er onnodig vaak ambulances met spoed worden ingezet.

De nadruk in dit onderzoek had daarom beter kunnen liggen op de vraag hoe het komt dat overtriage onlosmakelijk is verbonden met telefonische triage omdat het binnen de ambulancezorg algemeen bekend is dat overtriage optreedt. Immers, de lekenmelder wordt geleerd middels campagnes "als iedere seconde telt, bel 112" om bij een als noodgeval ervaren situatie, 112 te bellen.

Dat achteraf door de onderzoekers wordt geconcludeerd dat ruim 40% van de hulpvragen 1e lijnszorg betrof en dus impliciet en zonder nadere verdieping de indruk bij de lezer ontstaat dat er binnen de meldkamer 112 slecht wordt getrieerd, doet geen recht aan de lekenmelder/hulpvrager noch aan de meldkamercentralist.

Jan de Nooij, arts MG

Medisch Manager Ambulancezorg RAV en MKA Hollands Midden

tevens lid van het College of Fellows van de International Academies of Emergency Dispatch, Salt Lake City, USA.

Het gaat in ons artikel inderdaad om een achteraf beoordeling van de benodigde hulpinzet bij 1-1-2 meldingen. Op grond daarvan kan geen oordeel worden gegeven over de kwaliteit van de triage op de meldkamer. Dan was een andere methode op zijn plaats geweest, bijvoorbeeld het terugluisteren en beoordelen van triagegesprekken door experts. Bij een beoordeling van de triage moet inderdaad rekening worden gehouden met een noodzakelijke overtriage, omdat in het belang van de patiënt een veiligheidsmarge moet worden gehanteerd. Dit geldt overigens ook voor triage op de huisartsenpost, maar daar ligt de overtriage rond 12%.

Wij hebben voor de ‘achteraf-methode’ (inclusief de extra kennis achteraf) gekozen om te kunnen bepalen hoeveel van de patiënten eigenlijk door de eerste lijn behandeld hadden kunnen worden. Dit blijkt maar liefst 40% te zijn. De vraag is waar dit opmerkelijk hoge percentage mee te maken heeft. Hiervoor zal het onderzoek uitgebreid dienen te worden naar meer regio’s en ook naar verschillende triage systemen zoals de NTS en ProQA. Ook zal de patiënt bevraagd dienen te worden op motieven om contact op te nemen: zijn dit vooral medische motieven of spelen andere zaken een rol zoals gemakzucht, angst en onrust of het niet kunnen bereiken van de eigen huisarts?

Het is ook de vraag of overtriage leidt tot meer veiligheid. Toename van ambulance inzetten kan resulteren in het niet halen van de target tijden, hogere kosten, meer druk op de SEH’s en tenslotte medicalisering. Alleen maar roepen dat het hoge percentage overtriage geaccepteerd dient te worden is “de kop in het zand steken” en leidt naar nog meer ambulanceritten in de toekomst. Het sluit in elk geval niet aan bij de visie “ zelfzorg of huisarts waar het kan en ziekenhuis waar het moet” en leidt minder tot zinnige, zuinige en op de reële behoeften van de patiënt afgestemde zorg. Dus voorlopig eerst goed onderzoek doen en dan aanbevelingen doen hoe het percentage overtriage kan worden verminderd. Het is niet de bedoeling om de triagisten van de meldkamer te schofferen: zij doen prima hun werk! Voorlopig ligt volgens ons de oplossing in een betere afstemming tussen ambulance en huisartsen bij het bepalen van de hulpinzet, zowel op de meldkamer als ter plaatse. Er is ook werk aan de winkel op het gebied van de bereikbaarheid en beschikbaarheid van huisartsen voor zowel patiënten als hulpverleners, in combinatie met betere berichtgeving naar huisartsenposten/huisartsenpraktijken en vice versa.

Dr. Marleen Smits, postdoctoraal onderzoeker IQ healthcare, Radboudumc, Nijmegen

Dr. Paul Giesen, huisarts en projectleider IQ healthcare, Radboudumc, Nijmegen