Spectrum van psoriatische aandoeningen

Klinische praktijk
Juliëtte N. Pouw
Emmerik F.A. Leijten
Janneke Tekstra
Deepak M.W. Balak
Timothy R.D.J. Radstake
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3936
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • Psoriasis is een veelvoorkomende, immuungemedieerde aandoening die zich primair uit als huid- en nagelafwijkingen.
  • 6-41% van de psoriasispatiënten ontwikkelt artritis psoriatica (AP); AP kan zich onder andere manifesteren als perifere artritis, axiale spondyloartritis, dactylitis en enthesitis;
  • Vanwege het heterogene klinische beeld is AP soms lastig te herkennen, wat mogelijk resulteert in blijvende gewrichtsschade en functionele beperkingen.
  • Sommigen beschouwen psoriasis en AP als 2 uitingsvormen van 1 ziekte, omdat de multifactoriële ontstaanswijze van psoriasis en AP grotendeels overlappen.
  • Psoriatische aandoeningen gaan gepaard met een hoge ziektelast, een verminderde kwaliteit van leven en comorbiditeit, waaronder psychiatrische en cardiovasculaire aandoeningen.
  • De laatste jaren zijn verschillende immunologische routes, immuuncellen en cytokinen geïdentificeerd als belangrijke factoren in de pathofysiologie en als therapeutische aangrijpingspunten.
  • Behandeling met ‘disease modifying anti-rheumatic drugs’ verbetert bij veel AP-patiënten in hoge mate de symptomen en de kwaliteit van leven.
Kernpunten
  • 6-41% van de patiënten met psoriasis ontwikkelt artritis psoriatica (AP); beide ziekten gaan gepaard met een hoge ziektelast en uitgebreide comorbiditeit.
  • AP kan zich onder andere manifesteren als perifere artritis, axiale spondyloartritis, dactylitis en enthesitis; vanwege het heterogene klinische beeld is AP soms lastig te herkennen.
  • Bij een vermoeden van AP is verwijzing naar een reumatoloog geïndiceerd.
  • Multidisciplinaire samenwerking tussen de huisarts, de dermatoloog en de reumatoloog is essentieel om patiënten met een psoriatische aandoening optimaal te behandelen.
  • Het aantal behandelopties voor patiënten met een psoriatische aandoening groeit snel, waarmee de vraag naar een behandeling op maat toeneemt.

artikel

Casus

Een 52-jarige vrouw bezoekt de huisarts vanwege schimmelnagels die niet genezen. De aanblik hiervan belemmert patiënte in haar werk als visagiste, waardoor ze de laatste jaren steeds vaker somber gestemd is. Haar dossier vermeldt psoriasis sinds het 17e levensjaar, overgewicht en hypertensie. Terloops vertelt patiënte dat zij is gestopt met badminton. 6 maanden geleken heeft zij haar enkel verstuikt en sindsdien heeft zij pijn aan haar hiel. Ook vertelt ze dat ze met haar oude, stijve handen het racket niet goed kan vasthouden. De huisarts vraagt zich af of er misschien meer aan de hand is. Welke anamnesevragen en welke onderdelen van het lichamelijk onderzoek zijn zinvol? En is verwijzing naar een reumatoloog geïndiceerd?

De casus bij dit artikel illustreert hoe lastig het kan zijn om artritis psoriatica (AP) te diagnosticeren, wanneer het beeld wordt vertroebeld door plausibele alternatieve diagnosen die veel voorkomen, zoals schimmelnagels, handartrose of posttraumatisch letsel. Bovendien wordt het diagnostisch proces bemoeilijkt door de heterogeniteit en de subtiliteit van het klinische beeld van AP.1 Uit een recente meta-analyse blijkt dat 1 op de 7 psoriasispatiënten ook AP heeft, maar dat dit beeld aanvankelijk niet wordt herkend.2 Deze vertraging in de herkenning en behandeling van AP is gerelateerd aan onherstelbare gewrichtsschade, verminderde functionaliteit, een lagere kwaliteit van leven en een kleinere kans op medicatievrije remissie.1,3,4 Uit retrospectief onderzoek blijkt dat vroege herkenning en behandeling gerelateerd zijn aan gunstige klinische uitkomsten, zoals minder radiografische schade, minder ziekteprogressie en een hogere kans op remissie.3,5,6 Een periode van 6 maanden kan mogelijk al een verschil maken, maar om dit te bevestigen is meer prospectief onderzoek nodig.7 Het is belangrijk om AP vroeg te herkennen en psoriasispatiënten laagdrempelig te verwijzen naar een reumatoloog.

In dit artikel beschrijven wij de huidige stand van zaken op het gebied van de epidemiologie, pathofysiologie, diagnostiek en behandeling van psoriatische aandoeningen. Daartoe zochten wij in PubMed naar relevante artikelen met de zoektermen ‘psoriasis’, ‘psoriatic arthritis’ en ‘psoriatic disease’. Onze voorkeur ging uit naar reviews, meta-analyses en overzichtsartikelen van gerenommeerde onderzoekers die in de afgelopen 10 jaar in een wetenschappelijk tijdschrift met een hoge impactfactor gepubliceerd waren. Ook raadpleegden wij de literatuurlijsten van nationale richtlijnen (Nederlands Huisartsen Genootschap en Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie) en internationale richtlijnen (American College of Rheumatology en European League Against Rheumatism). Vervolgens zochten wij met behulp van de ‘sneeuwbalmethode’ naar aanvullende relevante artikelen.

Psoriasis en artritis psoriatica

Psoriasis en AP zijn complexe immuungemedieerde aandoeningen met een onbekende oorzaak,6,9,10 die gepaard gaan met een hoge ziektelast.5 De relatie tussen psoriasis en artritis werd voor het eerst beschreven door de Britse reumatoloog Verna Wright (1928-1998) in 1956. Vroeger dacht men dat psoriasis en AP relatief milde aandoeningen waren, die beperkt bleven tot respectievelijk de huid en de gewrichten. De laatste decennia is echter duidelijk geworden dat psoriasis en AP door systemische inflammatie, sociale stigmatisatie en uitgebreide comorbiditeit een grote impact kunnen hebben op de kwaliteit van leven en dat ze gepaard gaan met een hoge mortaliteit.1,11-13

Epidemiologie

Psoriasis en AP komen voor bij respectievelijk 2-3% en 0,3-1% van de algemene bevolking.12 6-41% van de psoriasispatiënten ontwikkelt AP.14,15 Deze cijfers lopen sterk uiteen vanwege de grote verschillen in studieopzet wereldwijd.14,15 Uit de recentste Nederlandse studie naar AP blijkt dat 3-5% van de psoriasispatiënten in de eerste lijn AP heeft.16 Psoriasis heeft een eerste incidentiepiek op de leeftijd van 18-39 jaar en een tweede incidentiepiek op de leeftijd van 50-69 jaar.12 De incidentiepiek van AP ligt op de leeftijd van 35-45 jaar.12 Gemiddeld zit er 10 jaar tussen het ontstaan van psoriasis en AP; 15% van de patiënten ontwikkelt eerst gewrichtsklachten en daarna pas psoriasis.17,18 Het klinische beeld en het beloop van beide aandoeningen kunnen sterk variëren: van minimale afwijkingen tot gegeneraliseerde betrokkenheid van huid en gewrichten, en van een stabiele ziekte tot hevige exacerbaties.1,12,19

Pathofysiologie

De exacte ontstaanswijze van psoriasis en AP is niet volledig opgehelderd, maar wel is gebleken dat de aandoeningen een aanzienlijke overlap vertonen.9,20,21 Sommigen beweren dat psoriasis en AP beschouwd kunnen worden als 2 uitingsvormen van 1 ziekte,9 onder andere vanwege overeenkomsten in ontregelde immunologische routes, overactieve immuuncellen en relaties met het HLA-systeem.9,20,21 Volgens de huidige hypothese leidt een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren tot een ontregeld immuunsysteem, wat resulteert in een chronische overproductie van pro-inflammatoire cytokinen, zoals TNF-α, IL-17, IL-22 en IL-23 (figuur 1).18,20-22 Uiteindelijk leidt deze ontregeling tot zowel lokale weefselschade als systemische inflammatie. Het is niet duidelijk waarom een deel van de psoriasispatiënten geen AP ontwikkelt.

Figuur 1
Pathofysiologie van psoriasis en artritis psoriatica
Figuur 1 | Pathofysiologie van psoriasis en artritis psoriatica
De huidige gedachte is dat psoriasis en artritis psoriatica kunnen ontstaan in genetisch gepredisponeerde individuen, wanneer omgevingsfactoren bepaalde cellen activeren in de huid en de gewrichten. Dit resulteert in zowel auto-immuniteit als auto-inflammatie door overactiviteit van respectievelijk het verworven en het aangeboren immuunsysteem.18,20-22 Het verworven immuunsysteem wordt geactiveerd door presentatie van lichaamseigen eiwitten aan T-cellen. Het aangeboren immuunsysteem wordt geactiveerd door specifieke signaalstoffen. Beide immuunsystemen activeren vervolgens elkaar, met als gevolg dat verschillende pro-inflammatoire cytokinen vrijkomen, zoals IL-17, IL-22, IL-23 en TNF-α.3,17,21,22 Dit leidt tot lokale weefselschade en systemische inflammatie,18,20,21 die zichzelf in stand houden door positieve feedback. De voor psoriasis en artritis psoriatica beschikbare ‘disease modifying anti-rheumatic drugs’ en hun aangrijpingspunten zijn in de figuur weergegeven.3,17,21,22

De rol van genetische factoren blijkt uit het feit dat beide ziekten sterk overerfbaar zijn.22,23 Zo is de kans dat iemand AP ontwikkelt wanneer hij of zij een eerstegraadsfamilielid met AP heeft 30-55 maal verhoogd.20 Variaties in onder andere genen die coderen voor HLA-klasse I, signaalroutes van specifieke interleukines en regulatoren van de pro-inflammatoire transcriptiefactor nucleaire factor-κ B zijn gerelateerd aan psoriasis en AP.18,23

Omgevingsfactoren die psoriasis en AP kunnen uitlokken, zijn: emotionele en mechanische stress, overgewicht, roken en een infectie.18,20,22,23 Ook kan op de plaats van een schaafwond of een tatoeage een psoriasisplaque ontstaan (Köbner-fenomeen). AP kan ontstaan na een enthesitis van de achillespees door overbelasting (diepe Köbner-fenomeen).

In de spreekkamer

In tabel 1 geven wij een overzicht van de belangrijkste aanwijzingen voor psoriasis en AP bij de anamnese en het lichamelijk onderzoek. Klassieke verhalen zijn: hardnekkig ‘eczeem’, ernstig schilferende ‘hoofdroos’ en persisterende ‘schimmelnagels’; dit betreft diagnosen die gesteld worden op basis van de symptomen en die later uitingen van psoriasis blijken te zijn (figuur 2).

Tabel 1
Psoriasis en artritis psoriatica in de spreekkamer
Tabel 1 | Psoriasis en artritis psoriatica in de spreekkamer

Bij 70-80% van de patiënten met psoriasis wordt bij lichamelijk onderzoek het beeld van psoriasis vulgaris gezien, dat zich gekenmerkt door scherp begrensde erythematosquameuze plaques met zilverwitte schilfering.12 Minder vaak voorkomende verschijningsvormen zijn: psoriasis guttata (kleine rode papels verspreid over de romp, vaak na streptokokkenfaryngitis), psoriasis inversa (felrode huidafwijkingen in de lichaamsplooien en het genitale gebied) en psoriasis pustulosa (steriele pustels, vaak op de handpalmen en voetzolen).12,19 Erytroderme psoriasis is zeldzaam en kenmerkt zich door een gegeneraliseerde erythemateuze huid. Wanneer slechts een gering lichaamsoppervlak is aangedaan kan dit toch een grote impact hebben op de kwaliteit van leven, bijvoorbeeld wanneer zichtbare huid of de huid in het genitale gebied is aangedaan.

Figuur 2
Klinische manifestaties psoriasis en artritis psoriatica
Figuur 2 | Klinische manifestaties psoriasis en artritis psoriatica
(a) Subtiele nagelafwijkingen in de derde straal (putjes), eerste straal (distale loslating) en centraal (olievlekfenomeen). (b) Standsafwijkingen van de distale interfalangeale gewrichten met opvallende ulnaire deviatie van de derde en vierde straal, en verkorting van de vijfde straal. (c) Röntgenfoto van de hand met erosieve en proliferatieve veranderingen in de proximale en distale interfalangeale gewrichten, evenals gewrichtsspleetversmalling en haakvorming. Ook is er sprake van een standsafwijking van de distale interfalangeale gewrichten in de derde, vierde en vijfde straal.

Let bij inspectie van de huid vooral op de voorkeurslocaties (behaarde hoofd, oren, lichaamsplooien, huid rond de navel en de bilspleet). Het kaarsvetfenomeen (wit worden van de hoornlaag bij oppervlakkig verwijderen van schilfering) en het teken van Auspitz (optreden van puntbloedingen bij dieper verwijderen van schilfering) zijn pathognomonisch voor psoriasis.19 Ook het Köbner-fenomeen (ontstaan van een psoriasisplaque na schade van de huid) ondersteunt de diagnose. Daarnaast komen nagelafwijkingen frequent voor, zoals putjes, splinterbloedingen, geelbruine verkleuring (olievlekfenomeen), subunguale hyperkeratose (verdikking), onycholyse (nagelloslating) en nageldestructie; dergelijk nagelafwijkingen worden gezien bij 15-50% van de psoriasispatiënten en bij 41-93% van de AP-patiënten.12,14,19

Kenmerkend voor AP is de heterogeniteit van het ziektebeeld, met verschillende vormen van artritis en diverse peri- en extra-articulaire manifestaties (figuur 3). Ontsteking komt niet alleen voor in de gewrichten van de extremiteiten (perifere artritis), maar ook in de sacro-iliacale gewrichten en de wervelkolom (axiale spondyloartritis). Artritis bij patiënten met AP uit zich zelden als een gezwollen en rood gewricht; vaak is er sprake van (ochtend)stijfheid, krachtsvermindering, functiebeperking en subtiele zwelling van het gewrichtskapsel.17 Kenmerkend voor AP is oligoartritis (2-4 aangedane gewrichten), maar ook polyartritis (≥ 5 aangedane gewrichten) of monoartritis van de pols, enkel of knie kunnen voorkomen. AP beperkt zich in de handen tot de distale en proximale interfalangeale gewrichten, terwijl bij patiënten met reumatoïde artritis juist de metacarpofalangeale en proximale interfalangeale gewrichten zijn aangedaan. Vraag actief naar inflammatoire rugklachten in het kader van axiale spondyloartritis.10,17

Figuur 3
Spectrum van psoriatische aandoeningen in de spreekkamer
Figuur 3 | Spectrum van psoriatische aandoeningen in de spreekkamer

Bij 30-50% van de AP-patiënten treden peri-articulaire manifestaties op, zoals dactylitis (‘worstenvinger’ of ‘worstenteen’) en enthesitis.18 Dactylitis is een pijnlijke, diffuse ontsteking van de weke delen van een gehele vinger of teen.15 Enthesitis is een ontsteking ter plaatse van de aanhechting van een pees of ligament aan het bot, die wordt gekenmerkt door lokale (druk)pijn en in zeldzame gevallen zwelling en roodheid. Voorkeurslocaties voor enthesitis zijn de fascia plantaris en ter plaatse van de aanhechting van de achillespees. Ook kunnen extra-articulaire manifestaties optreden, zoals uveïtis (bij 8% van de AP-patiënten) en inflammatoire darmziekten.1,5,18

Comorbiditeit

De laatste jaren wordt er steeds meer aandacht besteed aan comorbiditeit bij patiënten met psoriasis en AP. 50% van de psoriasispatiënten en 42% van de AP-patiënten heeft 3 of meer bijkomende lichamelijke of psychische aandoeningen.1,24 Veelvoorkomende psychische klachten zijn stress, verminderd zelfvertrouwen, angststoornissen (bij resp. 25 en 37% van de psoriasis- en AP-patiënten) en depressie (bij resp. 10 en 22% van de psoriasis- en AP-patiënten).1,24,25 De prevalentie van het metabool syndroom is onder patiënten met psoriatische aandoeningen bijna twee maal zo hoog als in de algemene bevolking; 20-50% van de patiënten met psoriasis en 27-58% van de patiënten met AP heeft dit syndroom.1,24,26 Volgens 1 cohortstudie onder duizenden AP-patiënten overlijdt 20-56% aan een cardiovasculaire gebeurtenis (‘event’).11 Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van chronische systemische inflammatie;15 deze hypothese wordt ondersteund door de relatie tussen de ziekteactiviteit en het metabool syndroom.27 Aandacht voor comorbiditeit is op zijn plaats, omdat de aanwezigheid hiervan een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van leven en mogelijk implicaties heeft voor de behandelkeuzen.12,14,15

Diagnostiek

Psoriasis is een klinische diagnose.19 Bij twijfel tussen psoriasis of een dermatomycose kan een kaliumhydroxidepreparaat op huidschilfers uitsluitsel geven.19 Soms is onderzoek van een huidbiopt nodig om te differentiëren tussen bijvoorbeeld cutane lupus erythematodes of een lymfoom. Verschillende vragenlijsten zijn ontwikkeld om psoriasispatiënten te screenen op AP.5 Een voorbeeld van een vragenlijst die veel gebruikt wordt, is opgenomen in tabel 2.16,28

Tabel 2
‘Psoriasis epidemiology screening tool’
Voorbeeld van een vragenlijst die veel gebruikt wordt om bij psoriasispatiënten te screenen op artritis psoriatica28
Tabel 2 | ‘Psoriasis epidemiology screening tool’ | Voorbeeld van een vragenlijst die veel gebruikt wordt om bij psoriasispatiënten te screenen op artritis psoriatica28

Er zijn geen diagnostische criteria voor AP. De diagnose wordt gesteld op basis van een combinatie van typische bevindingen bij de anamnese en het lichamelijk onderzoek (zie tabel 1), aangevuld met laboratorium- en röntgendiagnostiek.10,18 Wanneer in het bloed geen reumafactoren of antistoffen tegen cyclische gecitrullineerde peptiden worden gevonden, dan ondersteunt dit de diagnose ‘AP’.17,23 Bij echografie kunnen afwijkingen in de weke delen zichtbaar zijn, zoals dactylitis, tenosynovitis of enthesitis. Op conventionele röntgenfoto’s kunnen aanwijzingen voor structurele gewrichtsschade te zien zijn, zoals gewrichtsspleetversmalling en boterosies.10 Deze afwijkingen kunnen ook voorkomen bij respectievelijk osteoartrose en reumatoïde artritis. Kenmerkend voor AP is de gelijktijdige aanwezigheid van zowel boterosies als botnieuwvormingen.10

Behandeling

Omdat psoriasis en AP complexe en heterogene ziektebeelden zijn, die gepaard kunnen gaan met comorbiditeit, behoeven deze aandoeningen een multidisciplinaire aanpak.13 Zo kan de dermatoloog psoriasisplaques lokaal behandelen met glucocorticoïden, de reumatoloog ‘disease modifying anti-rheumatic drugs’ (DMARD’s) voorschrijven in geval van AP, de oogarts een uveïtis behandelen en de huisarts zich richten op psychosociale problemen en cardiovasculair risicomanagement. Dit vraagt om een goede samenwerking en laagdrempelig multidisciplinair overleg, zodat de psychische impact van de ziekten beperkt blijft en systemische complicaties en comorbiditeit voorkomen kunnen worden.2,13,19 Verwijzing naar de tweede lijn wordt onder andere geadviseerd bij patiënten met psoriasis bij wie AP wordt vermoed en bij patiënten met psoriasis bij wie meer dan 5% van het lichaamsoppervlak is aangedaan.

Essentiële onderdelen van het behandeltraject zijn cardiovasculair risicomanagement, psychische begeleiding en leefstijladviezen.1,13,15,19 Gewichtsreductie is belangrijk, omdat overgewicht is gerelateerd aan een ernstiger ziektebeloop en een verminderde therapierespons.13 Beperkte huidafwijkingen worden primair lokaal behandeld met crèmes en zalven met glucocorticoïden en vitamine D-analogen. Bij onvoldoende effect kan lichttherapie worden toegepast. Patiënten met AP worden meestal door een reumatoloog behandeld met NSAID’s of intra-articulaire injecties met glucocorticoïden.20

Indicaties voor DMARD’s zijn: (a) actieve ziekte ondanks eerder genoemde maatregelen; (b) zeer ernstige symptomen; en (c) prognostisch ongunstige factoren, zoals radiografische gewrichtsschade en extra-articulaire manifestaties.10,29 Momenteel is er voor patiënten met psoriasis en AP een divers behandelarsenaal, met sterk variërende kosten (tabel 3). DMARD’s worden op basis van het aangrijpingspunt onderverdeeld in 3 groepen: (a) conventionele synthetische DMARD’s (remmen het immuunsysteem in bredere zin); (b) biologische DMARD’s (biologicals; monoklonale antilichamen tegen specifieke humane eiwitten); en (c) doelgerichte synthetische DMARD’s (richten zich op specifieke intracellulaire signaaltransductie-enzymen). Bij het maken van een keuze wordt rekening gehouden met het verschil in behandeleffect bij specifieke manifestaties, de voorkeur van de patiënt, comorbiditeit, eerdere behandelingen en de kosten.29

Tabel 3
Behandeling van psoriasis en artritis psoriatica met ‘disease modifying anti-rheumatic drugs’
Tabel 3 | Behandeling van psoriasis en artritis psoriatica met ‘disease modifying anti-rheumatic drugs’

Omdat het gebruik van een DMARD niet zonder risico’s is, zijn regelmatige poliklinische controles noodzakelijk. Patiënten die DMARD’s gebruiken hebben een verhoogd risico op infecties, re-activatie van het herpesvirus, huidkanker (basaalcel- en plaveiselcelcarcinoom) en lymfoproliferatieve aandoeningen.20 Zo nodig moet de behandeling met een DMARD tijdelijk gestopt worden of moet er geswitcht worden naar een andere DMARD.

Bij een deel van de psoriasis- en AP-patiënten die met een DMARD behandeld worden, wordt complete remissie bereikt.4,21 Met de eerste behandeling met een biological wordt bij 30-80% van de psoriasispatiënten en bij 40-60% van de AP-patiënten een statistisch significante therapierespons bereikt, afhankelijk van de studieduur, de uitkomstmaat en het type DMARD.30 In geval van langdurige remissie kan besloten worden om de medicatie af te bouwen; daarbij moeten de bijwerkingen, risico’s en kosten van de behandeling afgewogen worden tegen het risico op een opvlamming.5 Om vooralsnog onbekende redenen reageert 40% van de AP-patiënten onvoldoende op de eerste behandeling met een DMARD, waardoor patiënten met actieve ziekte soms jarenlang op zoek zijn naar een effectief medicijn.21

Toekomstmuziek

Naar verwachting zullen in de komende jaren nog meer DMARD’s op de markt verschijnen, waardoor artsen en patiënten nog meer behandelopties krijgen. Het is echter onduidelijk welke medicijn het effectiefst is bij welke patiënt. Aangezien het pathofysiologische mechanisme niet voor elke patiënt hetzelfde is,31 is een deel van de huidige onderzoeken gericht op het identificeren van patiënt-specifieke voorspellers van de therapierespons.32 Recent onderzoek heeft aangetoond dat een behandeling op maat die uitgaat van een patiënt-specifiek profiel van T-cellen conceptueel mogelijk is.33 Met belangstelling wordt uitgekeken naar nieuwe technologieën en onderzoeksstrategieën die aan een behandeling op maat kunnen bijdragen.

Conclusie

Psoriasis en artritis psoriatica (AP) zijn complexe en heterogene ziektebeelden met een hoge ziektelast, uitgebreide comorbiditeit en een snel groeiend aantal behandelopties. AP is vanwege het heterogene klinische beeld soms lastig te herkennen, wat laagdrempelig multidisciplinair overleg essentieel maakt.

Literatuur
  1. Haroon M, FitzGerald O. Psoriatic arthritis: complexities, comorbidities and implications for the clinic. Expert Rev Clin Immunol. 2016;12:405-16.doi:10.1586/1744666X.2016.1139453.Medline

  2. Villani AP, Rouzaud M, Sevrain M, et al. Prevalence of undiagnosed psoriatic arthritis among psoriasis patients: systematic review and meta-analysis. J Am Acad Dermatol. 2015;73:242-8.doi:10.1016/j.jaad.2015.05.001.Medline

  3. Gladman DD, Thavaneswaran A, Chandran V, Cook RJ. Do patients with psoriatic arthritis who present early fare better than those presenting later in the disease? Ann Rheum Dis. 2011;70:2152-4.doi:10.1136/ard.2011.150938.Medline

  4. Theander E, Husmark T, Alenius GM, et al. Early psoriatic arthritis: short symptom duration, male gender and preserved physical functioning at presentation predict favourable outcome at 5-year follow-up. Results from the Swedish Early Psoriatic Arthritis Register (SwePsA). Ann Rheum Dis. 2014;73:407-13.doi:10.1136/annrheumdis-2012-201972.Medline

  5. Van den Bosch F, Coates L. Clinical management of psoriatic arthritis. Lancet. 2018;391:2285-94.doi:10.1016/S0140-6736(18)30949-8.Medline

  6. Iragorri N, Hazlewood G, Manns B, Danthurebandara V, Spackman E. Psoriatic arthritis screening: a systematic review and meta-analysis. Rheumatology (Oxford). 2019;58:692-707.doi:10.1093/rheumatology/key314.Medline

  7. Haroon M, Gallagher P, FitzGerald O. Diagnostic delay of more than 6 months contributes to poor radiographic and functional outcome in psoriatic arthritis. Ann Rheum Dis. 2015;74:1045-50.doi:10.1136/annrheumdis-2013-204858.Medline

  8. Tillett W, Jadon D, Shaddick G, et al. Smoking and delay to diagnosis are associated with poorer functional outcome in psoriatic arthritis. Ann Rheum Dis. 2013;72:1358-61.doi:10.1136/annrheumdis-2012-202608.Medline

  9. Sakkas LI, Bogdanos DP. Are psoriasis and psoriatic arthritis the same disease? The IL-23/IL-17 axis data. Autoimmun Rev. 2017;16:10-5.doi:10.1016/j.autrev.2016.09.015.Medline

  10. Felbo SK, Terslev L, Østergaard M. Imaging in peripheral and axial psoriatic arthritis: contributions to diagnosis, follow-up, prognosis and knowledge of pathogenesis. Clin Exp Rheumatol. 2018;36:24-34Medline.

  11. Ogdie A, Yu Y, Haynes K, et al. Risk of major cardiovascular events in patients with psoriatic arthritis, psoriasis and rheumatoid arthritis: a population-based cohort study. Ann Rheum Dis. 2015;74:326-32.doi:10.1136/annrheumdis-2014-205675. Medline

  12. Greb JE, Goldminz AM, Elder JT, et al. Psoriasis. Nat Rev Dis Primers. 2016;2:16082.doi:10.1038/nrdp.2016.82.Medline

  13. Haberman R, Perez-Chada LM, Merola JF, Scher J, Ogdie A, Reddy SM. Bridging the gaps in the care of psoriasis and psoriatic arthritis: the role of combined clinics. Curr Rheumatol Rep. 2018;20:76.doi:10.1007/s11926-018-0785-6.Medline

  14. Ogdie A, Weiss P. The epidemiology of psoriatic arthritis. Rheum Dis Clin North Am. 2015;41:545-68.doi:10.1016/j.rdc.2015.07.001.Medline

  15. Solmaz D, Eder L, Aydin SZ. Update on the epidemiology, risk factors, and disease outcomes of psoriatic arthritis. Best Pract Res Clin Rheumatol. 2018;32:295-311.doi:10.1016/j.berh.2018.09.006. Medline

  16. Karreman MC, Weel AE, van der Ven M, et al. Prevalence of psoriatic arthritis in primary care patients with psoriasis. Arthritis Rheumatol. 2016;68:924-31.doi:10.1002/art.39530.Medline

  17. Kerschbaumer A, Fenzl KH, Erlacher L, Aletaha D. An overview of psoriatic arthritis - epidemiology, clinical features, pathophysiology and novel treatment targets. Wien Klin Wochenschr. 2016;128:791-5.doi:10.1007/s00508-016-1111-9.Medline

  18. Ritchlin CT, Colbert RA, Gladman DD. Psoriatic arthritis. N Engl J Med. 2017;376:2095-6Medline.

  19. Naldi L, Gambini D. The clinical spectrum of psoriasis. Clin Dermatol. 2007;25:510-8.doi:10.1016/j.clindermatol.2007.08.003.Medline

  20. Boehncke WH, Qureshi A, Merola JF, et al. Diagnosing and treating psoriatic arthritis: an update. Br J Dermatol. 2014;170:772-86.doi:10.1111/bjd.12748.Medline

  21. Veale DJ, Fearon U. The pathogenesis of psoriatic arthritis. Lancet. 2018;391:2273-84.doi:10.1016/S0140-6736(18)30830-4.Medline

  22. Zeng J, Luo S, Huang Y, Lu Q. Critical role of environmental factors in the pathogenesis of psoriasis. J Dermatol. 2017;44:863-72.doi:10.1111/1346-8138.13806.Medline

  23. Zhang A, Kurtzman DJB, Perez-Chada LM, Merola JF. Psoriatic arthritis and the dermatologist: an approach to screening and clinical evaluation. Clin Dermatol. 2018;36:551-60.doi:10.1016/j.clindermatol.2018.04.011.Medline

  24. Ogdie A, Schwartzman S, Husni ME. Recognizing and managing comorbidities in psoriatic arthritis. Curr Opin Rheumatol. 2015;27:118-26.doi:10.1097/BOR.0000000000000152.Medline

  25. McDonough E, Ayearst R, Eder L, et al. Depression and anxiety in psoriatic disease: prevalence and associated factors. J Rheumatol. 2014;41:887-96.doi:10.3899/jrheum.130797.Medline

  26. Gisondi P, Fostini AC, Fossà I, Girolomoni G, Targher G. Psoriasis and the metabolic syndrome. Clin Dermatol. 2018;36:21-8.doi:10.1016/j.clindermatol.2017.09.005.Medline

  27. Haroon M, Gallagher P, Heffernan E, FitzGerald O. High prevalence of metabolic syndrome and of insulin resistance in psoriatic arthritis is associated with the severity of underlying disease. J Rheumatol. 2014;41:1357-65.doi:10.3899/jrheum.140021.Medline

  28. Leijten EFA, Sigurdsson V, Wenink MH, Radstake TRDJ. Screening for psoriatic arthritis using the Psoriasis Epidemiology Screening Tool questionnaire: examining the optimal cut-off. Br J Dermatol. 2017;176:1357-9.doi:10.1111/bjd.14953.Medline

  29. Gossec L, Coates LC, de Wit M, et al. Management of psoriatic arthritis in 2016: a comparison of EULAR and GRAPPA recommendations. Nat Rev Rheumatol. 2016;12:743-50.doi:10.1038/nrrheum.2016.183.Medline

  30. Hawkes JE, Yan BY, Chan TC, Krueger JG. Discovery of the IL-23/IL-17 Signaling pathway and the treatment of psoriasis. J Immunol. 2018;201:1605-13.doi:10.4049/jimmunol.1800013.Medline

  31. FitzGerald O, Haroon M, Giles JT, Winchester R. Concepts of pathogenesis in psoriatic arthritis: genotype determines clinical phenotype. Arthritis Res Ther. 2015;17:115.doi:10.1186/s13075-015-0640-3.Medline

  32. Leijten EF, Radstake TR, McInnes IB, Jacobs JW. Limits of traditional evidence-based medicine methodologies exemplified by the novel era in psoriatic arthritis drug development. Expert Rev Clin Immunol. 2019;15:441-4.doi:10.1080/1744666X.2019.1580144.Medline

  33. Miyagawa I, Nakayamada S, Nakano K, et al. Precision medicine using different biological DMARDs based on characteristic phenotypes of peripheral T helper cells in psoriatic arthritis. Rheumatology (Oxford). 2019;58:336-44.doi:10.1093/rheumatology/key069. Medline

Auteursinformatie

UMC Utrecht, Utrecht. Afd. Reumatologie en Klinische Immunologie: drs. J.N. Pouw, arts-onderzoeker; drs. E.F.A. Leijten, arts-onderzoeker en reumatoloog in opleiding; dr. J. Tekstra en prof.dr. T.R.D.J. Radstake, reumatologen. Afd. Dermatologie en Allergologie: dr. D.M.W. Balak, dermatoloog.

Contact J.N. Pouw (j.n.pouw-3@umcutrecht.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: er zijn mogelijke belangen gemeld bij dit artikel. ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Auteur Belangenverstrengeling
Juliëtte N. Pouw ICMJE-formulier
Emmerik F.A. Leijten ICMJE-formulier
Janneke Tekstra ICMJE-formulier
Deepak M.W. Balak ICMJE-formulier
Timothy R.D.J. Radstake ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties