Slaapapneu en bitjes

Nieuws
Arie Knuistingh Neven
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2015;159:A9318

Waarom dit onderzoek?

Slaapapneu kenmerkt zich door het stoppen van de ademhaling tijdens de slaap vanwege het collaberen van de bovenste luchtwegen. Het gevolg voor patiënten met slaapapneu is risico op slaperigheid overdag. Verreweg de meest frequente vorm is het obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS). Patiënten met een ernstige vorm van OSAS…

Auteursinformatie

Contact (A.Knuistingh-Neven@lumc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Mandibulaire repositieapparaten zijn eerste keuze bij de behandeling van milde en matige obstructieve slaapapneu

Met interesse lazen wij de bijdrage van A. Knuistingh-Neven, waarin een eerder artikel over de behandeling van het obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS) met een mandibulair repositieapparaat (MRA) uit JAMA Internal Medicine werd besproken. Het artikel illustreert het positieve effect van de MRA-therapie op patiënten die zijn gediagnosticeerd met OSAS, terwijl een behandelperiode van 4 maanden onvoldoende blijkt te zijn om slaperigheid overdag te verminderen. De conclusie van Knuistingh-Neven dat slaperigheid overdag het belangrijkste criterium is voor de behandeling van OSAS, is echter niet gebaseerd op de bevindingen van het besproken onderzoek. In het artikel wordt het effect van een MRA met een “placebo”-MRA vergeleken, maar  het beschrijft geen onderzoek naar de belangrijkste reden voor behandeling van OSAS. Dat kan slaperigheid overdag zijn, maar ook behandeling of preventie van een scala aan afwijkingen die met OSAS zijn geassocieerd. Daarnaast is het niet zo dat, zoals Knuistingh-Neven stelt, “continuous positive airway pressure” (CPAP) op voorhand de eerste keus is voor patiënten met een apnea-hypopnea index (AHI) onder de 30. Er zijn inmiddels meerdere vergelijkende studies verricht die laten zien dat de effectiviteit van een MRA niet onder doet voor CPAP en dat bovendien de compliance van patiënten bij een MRA-behandeling hoger is dan bij CPAP in deze groep. Tot slot is het van belang de kosten van beide behandelingen goed te evalueren – een evaluatie die gunstig uitvalt voor een MRA-behandeling. Concluderend zijn wij van mening dat de consequenties voor de praktijk, zoals verwoord door Knuistingh-Neven, geen recht doen aan de huidige inzichten omtrent de behandeling van OSAS.

Prof. dr. Jan de Lange, afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie, Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam (j.delange@amc.uva.nl)

Prof. dr. Frank Lobbezoo, afdeling Mondgezondheidswetenschappen, Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), Amsterdam (f.lobbezoo@acta.nl)

Hoekema A, Stegenga B, Wijkstra PJ, van der Hoeven JH, Meinesz AF, de Bont LG. Obstructive sleep apnea therapy. J Dent Res. 2008;87:882-887.

Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose. Richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van het obstructieve slaapapneusyndroom bij volwassenen’. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2009.

Aarab G, Lobbezoo F, Hamburger HL, Naeije M. Oral appliance therapy versus nasal continuous positive airway pressure in obstructive sleep apnea: a randomized, placebo-controlled trial. Respiration. 2011;81:411-419.