Seksueel contact tussen arts en patiënt - verslag van een werkconferentie

M.W. Hengeveld
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:241-2

Op 4 november jongstleden werd in het gebouw van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een werkconferentie gehouden onder de titel ‘Seksueel misbruik in de hulpverleningssituatie: de gevarenzone ingeperkt’. Aanleiding tot het organiseren hiervan was een kranteninterview met mw.B.Hazelzet-Crans, inspecteur van de volksgezondheid in Noord-Holland, waarin deze verzucht had dat er de laatste tijd weliswaar veel aandacht wordt besteed aan erotisch of seksueel contact tussen artsen en patiënten, maar dat er in feite niets wordt gedaan om dit te voorkomen of te bestrijden. Het doel van deze werkconferentie was medische beroepsverenigingen en instanties aan te moedigen maatregelen te nemen tegen dergelijk seksueel gedrag van artsen.

De dag was als volgt opgezet: 's morgens werd in een aantal korte inleidingen informatie gegeven over de prevalentie en de gevolgen van seksueel contact met patiënten en over de risico's van de kant van de artsen en van de patiënten; 's…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, divisie Obstetrie en Gynaecologie, afd. Medische Seksuologie, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.

Prof.dr.M.W.Hengeveld, psychiater-seksuoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

W.C.M.
Weijmar Schultz

Groningen, februari 1995,

C'est le ton qui fait la musique, en de toonzetting van het verslag van collega Hengeveld over deze conferentie is evident in mineur: ‘Kennelijk is de belangstelling van de beroepsgroep (bedoeld worden de medische beroepsverenigingen) niet groot’ en ‘het is daarom niet waarschijnlijk dat deze werkconferentie veel invloed zal hebben op de houding van de Nederlandse artsen ten opzichte van erotische of seksuele relaties met patiënten’ (1995;241-2).

De tweede opmerking ligt voor de hand gezien de kennelijk geringe belangstelling voor de conferentie. De eerste opmerking lijkt echter eerder gevoed door de overigens begrijpelijke gevoelens van teleurstelling bij de organisatoren en de sprekers.

Misschien is er echter toch een sprankje hoop. Onlangs verscheen een verslag van een onderzoek onder alle gynaecologen en KNO-artsen in Nederland.12 Dit onderzoek viel internationaal onder andere op door een respons van maar liefst 74%. Dat is heel bijzonder als men zich realiseert dat in soortgelijk onderzoek tot nu toe de respons varieerde van 39-46%. Er verandert dus wel degelijk wat. Het onderzoek kwam tot stand in nauwe samenwerking met de beroepsverenigingen.

De 4 laatste zinnen van dit onderzoeksverslag zou ik hier graag citeren: ‘Als hulpverleners moeten we leren situaties te hanteren waarin we ons verregaand verdiepen in de ander. Door in dergelijke situaties gevoelens en emoties te erkennen als normaal menselijk en door het onderkennen van het ”beroepsrisico“ worden die gevoelens en emoties herkenbaar, bespreekbaar en daarmee tegelijkertijd ook hanteerbaar. Deze bewustwording, zo blijkt uit ons onderzoek, is echter geen vanzelfsprekende zaak en verdient daarom nadrukkelijk aandacht in opleiding en praktijk. Zoals uit de antwoorden naar voren komt wordt dit door vele beroepsgenoten toegejuicht.’

Toegegeven, het is slechts één onderzoek, en één zwaluw maakt nog geen zomer. Maar probeer die ene zwaluw wel te zien.

W.C.M. Weijmar Schultz
Literatuur
  1. Wilbers D, Veenstra G, Wiel HBM van de, Weijmar Schultz WCM. Sexual contact in the doctor-patient relationship in the Netherlands. BMJ 1992;304:1531-4.

  2. Wilbers D, Veenstra G, Wiel HBM van de, Weijmar Schultz WCM. Seksueel contact in de arts-patiëntrelatie, een aanzet tot discussie. Med Contact 1993;23:716-8.

Leiden, februari 1995,

Collega Weijmar Schultz is optimistischer dan ik over de werkelijke bereidheid van de beroepsgenoten om in onderwijs, opleiding en praktijkvoering effectieve maatregelen te nemen ter voorkoming van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag door artsen. Hij baseert dit optimisme op een hoge en positieve enquête-respons van zijn collega's. Deze respons lijkt mij evenwel vooral bepaald door een goed gevoel voor ‘sociale wenselijkheid’: weinig artsen zullen (durven) vinden dat er niets gedaan hoeft te worden aan het probleem van het seksueel misbruik door artsen. De realiteit is echter dat de vele praktische aanbevelingen die zijn voorgesteld, niet worden uitgevoerd. Vandaar dat ik niet zo onder de indruk ben van die ene zwaluw van Weijmar Schultz en mij afvraag hoeveel van deze zwaluwen nodig zijn om de zomer te doen aanbreken.

M.W. Hengeveld