Risicofactoren voor het ontstaan van flebitis bij een perifeer infuus

Onderzoek
N.S. Klaver
J. Hermans
C. Ulrich
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:405-9
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen van de frequentie van en de risicofactoren voor het ontstaan van flebitis bij een perifeer infuus.

Opzet

Prospectief, beschrijvend.

Plaats

Westeinde Ziekenhuis, Den Haag.

Methoden

Bij alle 348 patiënten bij wie in een periode van 6 weken een infuus werd aangebracht, werd onderzocht of flebitis ontstond en welke factoren daarmee samenhingen.

Resultaten

Bij 136 patiënten (39) ontstond flebitis, gemiddeld na 2,9 dagen (uitersten: 1-14). Risicofactoren waren vrouwelijk geslacht, eerder doorgemaakte flebitis, plaatsing aan de ventrale zijde van de onderarm en toediening via het infuus van antibiotische therapie. Deze factoren speelden onafhankelijk van elkaar een rol. Er werd geen samenhang gevonden tussen de dikte van de infuusnaald en het optreden van flebitis. Perioperatieve medicatie gaf geen verhoogde incidentie van flebitis.

Conclusie

Het ontstaan van flebitis is afhankelijk van verschillende factoren. Tijdig verwijderen van het infuus kan het ontstaan van flebitis voorkomen. De hand verdient de voorkeur als lokalisatie voor een infuus.

Auteursinformatie

Westeinde Ziekenhuis, afd. Heelkunde, Lijnbaan 32, 2512 VA Den Haag.

Mw.N.S.Klaver, assistent-geneeskundige; dr.C.Ulrich, chirurg.

Rijksuniversiteit, afd. Medische Statistiek, Leiden.

Dr.J.Hermans, statisticus.

Contact mw.N.S.Klaver

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.J.
van den Broek

Leiden, maart 1998,

Het onderzoek van Klaver et al. geeft een helder overzicht van de invloed van een aantal risicofactoren op het ontstaan van flebitis (1998:405-9). Eén daarvan heeft onze aandacht getrokken en wel de factor antibioticatoediening. A priori is er weinig reden om aan te nemen dat antibiotica op grond van hun beoogde effect een grotere kans op flebitis zouden geven; ook niet een geringere kans trouwens, want infectie speelt zelden een rol bij infuusflebitis. Als dus antibiotica in dit onderzoek vakertromboflebitis veroorzaken dan niet-antibiotica, kan deze conclusie niet worden geëxtrapoleerd naar antibiotica in het algemeen. Onze eigen ervaring met de toediening van antibiotica in de thuisbehandeling geeft aan dat binnen een tamelijk homogene groep patiënten sommige antibiotica relatief vaak, andere zelden aanleiding geven tot tromboflebitis.1 Wij vermoeden op grond van onze ervaringen dat de antibiotica in het onderzoek van Klaver et al. voor het overgrote deel β-lactamantibiotica waren, in het bijzonder flucloxacilline. Deze antibiotica vormen een frequente indicatie voor een infuus, omdat intramusculaire toediening zeer pijnlijk is door chemische prikkeling. Deze zelfde chemische prikkeling zal wel te maken hebben met het risico op flebitis. Wij zijn benieuwd of deze veronderstelling klopt met de bevindingen van de auteurs.

P.J. van den Broek
H. Mattie
Literatuur
  1. Broek PJ van den, Haaren CPLC van. Antimicrobiële middelen. In: Broek PJ van den, Weert NJHW van, Haerkens HMJ, redacteuren. Thuisbehandeling met intraveneuze antimicrobiële middelen. Nijmegen: ITS, 1995:7-13.

's-gravenhage, maart 1998,

Op grond van het onderzoek zoals wij dit hebben verricht kunnen wij niet de stelling onderschrijven dat met name de β-lactamantibiotica aanleiding geven tot flebitis. Wanneer wij binnen onze patiëntengroep dit onderscheid maken, blijkt dat niet alleen de β-lactamantibiotica flebitis doen ontstaan: co-trimoxazol, gentamicine, metronidazol en clindamycine blijken in vergelijkbare verhoudingen flebitis te veroorzaken.

N.S. Klaver