Psychische belasting reden afhaken vruchtbaarheidsbehandeling

Psychische belasting reden afhaken vruchtbaarheidsbehandeling
Esther van Osselen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:C343

De spanning en het verdriet die subfertiliteit en de behandeling daarvan met zich meebrengen zijn de meest genoemde reden om die behandeling te staken. Een lage slagingskans is een andere veelgenoemde reden. Dat is de belangrijkste conclusie van een onderzoek in het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Geld speelt nauwelijks een rol…

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Organisatie van de zorg. Interessant en relevant onderzoeksresultaat. Compliment aan de auteurs dat zij op deze manier aandacht vragen voor de invloed op het behandelingsresultaat van de betekenis van de behandeling voor de patient. De conclusies geven inzicht in de behoeftes van onze patienten. Voor de huisarts die vaak in eerste instantie voor de onvervulde zwangerschapswens wordt geconsulteerd, valt hieruit mijns inziens af te leiden dat (meer?) tijd en aandacht moet worden geinvesteerd in voorlichting over vruchtbaarheidsbehandeling, nog voordat de patiënt naar de tweede lijn wordt verwezen. De huisarts kent in zijn rol als familie-arts normaliter ook beide partners en kan ook hier een unieke rol vervullen ter begeleiding. Een suggestie voor verder onderzoek vanuit mijn ervaring in de huisartspraktijk: evalueer het effect van de organisatie van de zorg op het behandelresultaat. Het onvoldoende patiëntgericht organiseren van de zorg kan een belangrijk deel van de reden tot stopzetten van een behandeling zijn voor paren. Het met hoge regelmaat, op korte termijn gepland en tijdens kantooruren beschikbaar moeten zijn voor behandeling moet niet onderschat worden, mede gezien de soms lange duur van een behandeling. De discussie in de media van dit voorjaar (de Volkskrant, 17 maart 2009) illustreert dit. Persoonlijk heb ik meerdere koppels de keuze voor een kliniek zien maken op basis van de mogelijkheden voor behandeling buiten kantooruren, terwijl de inhoudelijke zorg niet geheel vergelijkbaar was tussen de verschillende klinieken (wel/geen eigen laboratorium). Wellicht dat het gewicht van de factor organisatie en de invloed daarvan op het behandelresultaat in een vervolgonderzoek ook kan worden bekeken. Eventuele conclusies zouden de organisatie van deze specifieke zorg kunnen richten en leiden tot "evidence based and organised medicine".

N.N. Rossen, AIOS huisartsgeneeskunde VOHA Nijmegen