Rijp voor klinische toepassing?

Preventie van een psychotische aandoening

Klinische praktijk
Lieuwe de Haan
Eva Velthorst
Dorien H. Nieman
Hiske E. Becker
Marian A. de Lange
Mark van der Gaag
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A5641
Abstract

Dames en Heren,

Is de tijd rijp voor interventies om een psychotische aandoening te voorkomen? Er is onderzocht of er een groep jongeren te identificeren is bij wie het risico op een psychotische aandoening sterk verhoogd is. Interventie zou het ontstaan van zo’n aandoening kunnen voorkomen of uitstellen of de ernst van de stoornis kunnen verminderen. In dit artikel bespreken we onderzoek naar identificatie van de hoog-risicogroep en naar interventies.

We weten dat starten met intensieve ambulante behandeling spoedig na het ontstaan van een psychose gunstige resultaten geeft.1,2 Om deze reden zijn vroege-interventie-psychose-(VIP)-teams in het leven geroepen. Een recente ontwikkeling gaat een stap verder. Er is onderzocht of er een groep jongeren te identificeren is bij wie het risico op een psychotische aandoening sterk verhoogd is. Interventie bij deze groep zou het ontstaan van een psychotische aandoening, waaronder schizofrenie, kunnen voorkomen of uitstellen of de ernst van de stoornis…

Auteursinformatie

AMC, afd. Psychiatrie, Amsterdam.

Prof.dr. L. de Haan en drs. H.E. Becker, psychiaters; dr. E. Velthorst, psycholoog; dr. D.H. Nieman, klinisch psycholoog.

Gezondheidscentrum Waterlinie, Uithoorn.

Drs. M.A. de Lange, huisarts.

VUmc, afd. Klinische psychologie, Amsterdam.

Prof.dr. M. van der Gaag, klinisch psycholoog.

Contact prof.dr. L. de Haan (l.dehaan@amc.uva.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 12 december 2012

Auteur Belangenverstrengeling
Lieuwe de Haan ICMJE-formulier
Eva Velthorst ICMJE-formulier
Dorien H. Nieman ICMJE-formulier
Hiske E. Becker ICMJE-formulier
Marian A. de Lange ICMJE-formulier
Mark van der Gaag ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Thijs
van Oeffelt

De Haan et. al schrijven een geëngageerde klinische les over de mogelijkheden van secundaire preventie voor patiënten met psychotische klachten. Ze brengen hierbij een aantal punten naar voren zoals het feit dat screenen op risicosymptomen in de hulpzoekende populatie zinvol is. Daarnaast kaarten ze aan dat intensieve samenwerking tussen huisartsen, jeugdartsen, kinder- en jeugdpsychiaters en volwassenpsychiaters gewenst is. Gezien het feit dat deze klinische les  bedoeld is voor een breed en algemeen klinisch publiek denk ik echter dat deze punten enige aanvulling behoeven.

 

Er zijn sinds het eerste identificatiesysteem van Alison Yung uit 1996, de zogeheten “Ultra High Risk” (UHR) criteria, veel veranderingen doorgevoerd. Bij mijn weten is er pas recent een model gepubliceerd dat grotendeels aan de gangbare eisen van een screeningsinstrument voldoet[1]. Dit betekent dat de resultaten van eerdere studies, inclusief die met betrekking tot cognitieve-gedragstherapie, met de nodige zorgvuldigheid geïnterpreteerd moeten worden. Er is nog veel onderzoek nodig om het huidige systeem te verbeteren. 

 

Daarnaast is er nog een punt te maken voor wat betreft het gebruik maken van de UHG criteria en verwante systemen door meer zorgverleners. Yung merkte zelf al op dat door de jaren heen de transitieratio verminderde [2]. Hiervoor zijn meerdere redenen aan te voeren, zoals het eerder in zorg geraken van patiënten die nu pas later een transitie doormaken of de door de tijd veranderde UHG criteria. In meer recente studies speelt ook het gebruik van antipsychotica voorafgaand aan verwijzing naar meer gespecialiseerde centra wellicht een rol. Maar een ander relevant punt is dat wanneer steeds meer hulpverleners vanuit een laagrisico populatie verwezen, dit een verdunning van de a priori kans betekent van het screeningssysteem[2]. Het nefaste effect daarvan voor het screenen en selecteren, bestuderen van de onderliggende mechanismen en de effecten van behandeling wordt in feite al geillustreerd door de geciteerde studie naar het effect van cognitieve-gedragstherapie in een populatie met een laag risico. Verder onderzoek kan er ernstig onder leiden.

 

Thijs van Oeffelt, aios psychiatrie, GGZ Reinier van Arkel Groep

[1]Ruhrmann S, Schultze-Lutter F, Salokangas RK, Heinimaa M, Linszen D, Dingemans P, Birchwood M, Patterson P, Juckel G, Heinz A, Morrison A, Lewis S, von Reventlow HG, Klosterkötter J. Prediction of psychosis in adolescents and young adults at high risk: results from the prospective European prediction of psychosis study. Arch Gen Psychiatry. 2010 Mar;67(3):241-51

 

[2] Schultze-Lutter F, Schimmelmann BG, Ruhrmann S, Michel C. 'A rose is a rose is a rose', but at-risk criteria differ. Psychopathology. 2013;46(2):75-87

Lieuwe
de Haan

Wij danken Collega van Oeffelt voor zijn reactie. In recent onderzoek worden inderdaad lagere transitiepercentages gevonden dan in de eerste studies. Wij hebben hiermee rekening gehouden bij de berekening van het globale transitiepercentage. Wij zijn van mening dat de geringe wijziging in UHR criteria deze daling onvoldoende verklaart. Waarschijnlijk is variatie in de verwezen populatie een belangrijker factor. Wij zijn het met collega van Oeffelt eens dat te lage transitiepercentages onderzoek gericht op het voorkomen van transitie ernstig hindert. Overigens zijn ook andere uitkomstmaten dan uitsluitend transitie naar psychose relevant (zoals vermindering van de ernst van subklinische verschijnselen en verbetering van functioneren). Met vriendelijke groet, Lieuwe de Haan, Eva Velthorst, Dorien H. Nieman, Hiske E. Becker, Marian A. de Lange, Mark van der Gaag