Preventie en behandeling van osteoporose

Opinie
J. Dequeker
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:1188-92
Abstract

Zie ook de artikelen op bl. 1193, 1197 en 1204.

De hand van Jahwe kwam over mij, zijn geest nam mij mee en zette mij neer in een dal dat vol beenderen lag ... Ik zag hoeveel er wel lagen en hoe dor ze waren.

Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. En zodra ik begon, ontstond er een gedruis: de beenderen voegden zich aaneen, elk op zijn plaats. En ik zag hoe er pezen op kwamen en vlees en hoe ze met een huid overtrokken werden. Maar de levensgeest was er nog niet in. Toen zei hij tot mij: Profeteer tot de levensgeest, profeteer, mensenkind. ... Ik deed wat Jahwe mij opdroeg en de levensgeest kwam erin. Ze werden weer levend en gingen overeind staan: een onoverzienbaar leger.

Daarop zei Jahwe tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het volk Israël. Bij hen leeft de gedachte: Onze beenderen zijn verdord…

Auteursinformatie

Universitaire Ziekenhuizen, Katholieke Universiteit Leuven, afd. Reumatologie, dienst Inwendige Geneeskunde, 3000 Leuven, België.

Prof.dr.J.Dequeker, internist-reumatoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Hoorn (Z-H), juni 1992,

Uit het artikel van Dequeker meen ik op te kunnen maken dat langdurige oestrogeensubstitutie leidt tot een 50-100% toename van mammacarcinoom bij vrouwen (1992;1188-92). In de tot nu toe door mij bestudeerde literatuur ben ik deze onthutsende percentages niet tegengekomen. Vindt u met mij dat een dergelijke toename van de frequentie een absolute contra-indicatie is voor oestrogeensubstitutie om welke reden dan ook?

R.J. de Haan

Pellenberg (België), september 1992,

Alhoewel de literatuur met betrekking tot hormonale substitutietherapie niet volledig eensluidend is, is er voldoende evidentie dat duur, dosage en type van oestrogeen het risico van mammacarcinoom bepalen.1

De cijfers die aangeven dat het relatieve risico van mammacarcinoom kan stijgen onder langdurige behandeling met oestrogeen, zijn gebaseerd op uitgebreide onderzoeken, o.a. in Zweden,2 in Groot-Brittannië,3 en in Denemarken.4 In Zweden steeg het relatieve risico van 0,6 na 6 maanden of minder therapie tot 1,7 na 9 jaar behandeling. In Groot-Brittannië steeg het globale relatieve risico van 1,6 naar 3,6 na meer dan 6 jaar behandeling. In Denemarken steeg het relatieve risico van 0,9 na 3 jaar behandeling tot 2,3 bij vrouwen die een behandeling van langer dan 12 jaar hadden. Toevoegen van progestativa kan de stijging van het relatieve risico voor mammacarcinoom niet voorkomen.2

Dat oestrogenen naast heriditeit een rol spelen in het ontstaan van mammacarcinoom, wordt ondersteund door gegevens uit epidemiologische, experimentele en klinische onderzoeken.5 Insuline-achtige groeifactor type 1 (IGF-I) zou hier een belangrijke rol in kunnen spelen. Stromacellen van primaire borsttumoren hebben IGF-I-receptoren. Het aantal IGF-receptoren hangt samen met het aantal oestrogeen- en progestogeenreceptoren en de proliferatie van borstkankercellen door oestrogenen wordt mogelijk gemedieerd door IGF-I-receptoren.6

Er is dus wel een grondige reden om oestrogeensubstitutietherapie met voorzichtigheid voor te schrijven. Dit betekent niet dat er een absolute contra-indicatie voor oestrogeensubstitutietherapie betaat, maar een zorgvuldige screening van het vóórkomen van mammacarcinoom in de familie en van oestrogeengevoeligheid is absoluut noodzakelijk.

De getallen 50 en 100% toename lijken onrustwekkender dan de verdubbeling van het relatieve risico van 1 over 1,5 naar 2. Wat betekenen deze cijfers in werkelijkheid? Wasnich et al. berekenden voor de Verenigde Staten dat de cumulatieve incidentie van mammacarcinoom per 100.000 bij continu gebruik van oestrogenen gedurende 10 jaar (van 50-59 jaar) 202 gevallen betekent bij 10% toename van het risico; 1012 bij 50% toename van het risico en 2025 gevallen bij 100% toename van het risico.7

J. Dequeker
Literatuur
  1. Dupont WD, Page DL. Menopausal estrogen replacement therapy and breast cancer. Arch Intern Med 1991; 151: 67-72.

  2. Bergkvist L, Adami HO, Persson J, Hoover R, Schairer C. The risk of breast cancer after estrogen and estrogen-progestin replacement. N Engl J Med 1989; 321: 293-7.

  3. Hunt K, Vessey M, Mc Pherson K, Coleman M. Long-term surveillance of mortality and cancer incidence in women receiving hormone replacement therapy. Br J Obstet Gynaecol 1987; 94: 620-38.

  4. Ewerts M. Influence of non-contraceptive exogenous and endogenous sex hormones on breast cancer risk in Denmark. Int J Cancer 1988; 42: 832-8.

  5. Sellers TA, Kushi LH, Potter JH, et al. Effect of family history, body-fat distribution and reproductive factors on the risk of postmenopausal breast cancer. N Engl J Med 1992; 326: 1323-9.

  6. Stewart AJ, Johnson MD, May FEB, Westley BR. Role of insulin-like growth factors and the type 1 insulin-like growth factor receptor in the estrogen-stimulated proliferation of human breast cancer cells. J Biol Chem 1990; 265: 21172-8.

  7. Wasnich RD, Ross PD, Vogel M, Davis JW. Osteoporosis: critique and practicum. Honolulu: Banyan Press, 1989: 188.