Plaatselijke corticosteroïdinjectie voor de 'knappende vinger': goede resultaten op korte termijn, maar vrij grote kans op recidief

Onderzoek
A.L.A. van IJsseldijk
J.H.W. de Wilt
T.W. Lameris
K.J. Brouwer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:457-9
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen van korte- en langetermijnresultaten van de behandeling van de ‘knappende vinger’ met behulp van plaatselijke corticosteroïdinjecties.

Opzet

Prospectief onderzoek.

Plaats

Zuiderziekenhuis, afdeling Algemene Heelkunde, Rotterdam.

Methode

Bij 55 patiënten met 62 knappende vingers werd in de aangedane buigpeesschede een langdurig werkend corticosteroïd ingespoten. Alle patiënten werden tenminste gedurende een jaar gevolgd.

Resultaten

Na 1 of 2 corticosteroïdinjecties was er bij 60 van de 62 knappende vingers na een maand geen sprake meer van pijn of ‘knappen’. Het cumulatieve recidiefrisico na een jaar was 33.

Conclusie

De behandeling van de knappende vinger met behulp van corticosteroïden is een eenvoudige en veilige methode met een goed resultaat op korte termijn, maar met een vrij grote kans op recidivering van de aandoening in het eerste jaar.

Auteursinformatie

Zuiderziekenhuis, afd. Algemene Heelkunde, Groene Hilledijk 315, 3075 EA Rotterdam.

Mw.A.L.A.van IJsseldijk en J.H.W.de Wilt, assistent-geneeskundigen; T.W.Lameris, co-assistent; dr.K.J.Brouwer, chirurg.

Contact mw.A.L.A.van IJsseldijk

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, maart 1998,

De resultaten van Van IJsseldijk et al. bij de behandeling van de ‘knappende vinger’ met lokale corticosteroïdinjecties (1998:457-9) zijn in overeenstemming met hetgeen andere auteurs reeds vaststelden en ook met onze eigen ervaringen. Wij zijn het dan ook geheel eens met hun conclusie dat het toedienen van een lokale injectie een veilige en eenvoudige behandelingsmethode is. Wij schrokken echter van de in dit artikel aangegeven dosering. De auteurs spreken van 40 mg/ml methylprednisolonen 10 mg/ml lidocaïne, terwijl ‘2 ml van het medicament’ werd ingespoten. Wij nemen aan dat zij gebruikmaakten van het industriële preparaat Depo-Medrol-Lidocaïne; 2 ml van dit preparaat bevat 80 mg methylprednisolon. Deze dosis is zeer veel hoger dan gebruikt door enig ander auteur, inclusief de in dit artikel geciteerde auteurs.

Patel en Bassini gebruikten 0,5 ml Celestone,1 overeenkomend met 14 mg methylprednisolon (omrekeningsfactor corticosteroïden volgens het Farmacotherapeutisch kompas).2 Gray et al. gebruikten het equivalent van 5-20 mg methylprednisolon.3 Schnohr et al. spoten gemiddeld 80 mg hydrocortison, verdeeld over gemiddeld 2 injecties.4 Dit komt overeen met 8 mg methylprednisolon per injectie.

Makin en Wiznetzer meldden bij de meeste patiënten met 1 injectie met 25 mg hydrocortison (equivalent van 5 mg methylprednisolon) toe te kunnen.5 Buch-Jaeger et al. gebruikten 1 tot 3 injecties met 25 mg hydrocortison (equivalent van 5 tot 15 mg methylprednisolon).6 Kolind-Sørensen vermeldde de laagste dosering: met 5-10 mg hydrocortison (equivalent van 1-2 mg methylprednisolon) raakten 81 van de 106 patiënten (76%) hun klachten kwijt.7 Zij zag een recidief binnen 3 maanden bij 10 patiënten (9,4%) en bij een follow-upperiode van 3-7 jaar geen latere recidieven.

Wij gebruiken voor lokale infiltratie 5 tot 10 mg triamcinolonacetonide (equivalent van 5-10 mg methylprednisolon) en zien resultaten overeenkomstig die van Van IJsseldijk et al. Het komt ons voor dat hun dosering onnodig hoog is. Het is geruststellend dat zelfs bij toepassing van zo'n hoge dosis geen peesrupturen werden gezien. In het door Van IJsseldijk et al. geciteerde artikel van Ford en DeBender worden 15 rupturen beschreven, van respectievelijk de achillespees, de M. biceps brachii, de M. supraspinatus, de polsextensoren (tenniselleboog) en de M. tibialis anterior.8 Wij hebben ook via Medline geen artikelen kunnen vinden die melding maken van een ruptuur van een flexorpees van een van de vingers na een corticosteroïdinjectie.

A.N. de Wolf
J.M.A. Mens
Literatuur
  1. Patel MR, Bassini L. Trigger fingers and thumb: when to splint, inject, or operate. J Hand Surg (Am) 1992;17:110-3.

  2. Ziekenfondsraad. Farmacotherapeutisch kompas 1998. Amstelveen: Ziekenfondsraad, 1998.

  3. Gray RG, Kiem IM, Gottlieb NL. Intratendon sheath corticosteroid treatment of rheumatoid arthritis-associated and idiopathic hand flexor tenosynovitis. Arthritis Rheum 1978;21:92-6.

  4. Schnohr E, Agner O, Hahn-Petersen A. Treatment of bursitis, trigger finger, tenosynovitis crepitans and ganglion, with hydrocortisone. Acta Chir Scand 1958;115:319-23.

  5. Makin M, Wiznetzer T. Local use of hydrocortisone acetate in orthopedic conditions. JAMA 1955;159:729.

  6. Buch-Jaeger N, Foucher G, Ehrler S, Sammut D. The result of conservative management of trigger finger. A series of 169 patients. Ann Chir Main Memb Super 1992;11:189-93.

  7. Kolind-Sørensen V. Treatment of trigger fingers. Acta Orthop Scand 1970;41:428-32.

  8. Ford LT, DeBender J. Tendon rupture after local steroid injection. South Med J 1979;72:827-30.