Is otitis media met effusie schadelijk voor de taalontwikkeling van jonge kinderen?

Onderzoek
P. van den Broek
G.H. Rach
G.A. Zielhuis
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:1885-8
Abstract

Samenvatting

De gevolgen van wisselend gehoorverlies veroorzaakt door otitis media met effusie (OME) zijn niet met zekerheid bekend. In de literatuur bestaat hierover geen eenstemmigheid, doch er zijn wel aanwijzingen dat een wisselend gehoorverlies schadelijk kan zijn voor taalontwikkeling van jonge kinderen. Tijdens een groot epidemiologisch onderzoek, verricht in Nijmegen bij een geboortencohort van 2-jarige kleuters naar het vóórkomen van OME gedurende 3 jaren werd tevens het effect van deze veel voorkomende ooraandoening op de taalontwikkeling van deze jonge kinderen nagegaan. Uit de bevindingen blijkt dat er een duidelijke achterstand kan ontstaan in taalexpressieve vaardigheden. Het belang van een adequate behandeling in hardnekkige gevallen wordt hierdoor onderstreept.

Auteursinformatie

Sint Radboudziekenhuis, kliniek voor Keel-, neus- en oorheelkunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Prof.dr.P.van den Broek, KNO-arts.

Sint Elisabeth Ziekenhuis, afd. Keel-, neus- en oorheelkunde, Willemstad, Curaçao.

G.H.Rach, KNO-arts.

Katholieke Universiteit, Instituut voor Sociale Geneeskunde, Nijmegen.

Dr.ir.G.A.Zielhuis, epidemioloog.

Contact prof.dr.P.van den Broek

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Drachten, november 1988,

Met grote belangstelling las ik het artikel van Van den Broek et al. (1988;1885-8). Met hun KNOOP-onderzoek bevestigen zij dat jonge kinderen in hun taalontwikkeling belemmerd kunnen worden door (wisselend) gehoorverlies. Een langer durend (wisselend) gehoorverlies zal dus een grotere taalontwikkelingsachterstand en daardoor mogelijk een algehele ontwikkelingsachterstand tot gevolg hebben.

Kinderen die in ons ziekenhuis gepresenteerd worden met een algehele ontwikkelingsachterstand hebben soms een otitis media met effusie. Is op grond van de onderzoeksresultaten het beleid te rechtvaardigen bij deze kinderen sneller over te gaan tot middenoordrainage door middel van het plaatsen van trommelvliesbuisjes dan bij kinderen die geen algehele ontwikkelingsachterstand vertonen?

Het is onze indruk dat gedragsproblemen op de peuter- en kleuterleeftijd ook nadelig worden beïnvloed door (wisselend) gehoorverlies. Ook bij deze kinderen zouden wij een actief beleid willen propageren. Zijn de schrijvers het daarmee eens?

H.J. Mulder
P.
van den Broek

Nijmegen, december 1988,

Uit het KNOOP-onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat wisselend gehoorverlies door otitis media met effusie (OME) schadelijk is voor de taalontwikkeling van jonge kinderen. Eventuele schadelijke effecten voor de leerprestaties van kinderen zijn door ons niet onderzocht en ook uit de literatuur zijn hieromtrent geen conclusies af te leiden. In hoeverre bij kinderen met een algehele ontwikkelingsachterstand eerder tot ingrijpen zou moeten worden overgegaan, is moeilijk te zeggen. Gevoelsmatig zou deze vraag bevestigend beantwoord moeten worden, en wel om de volgende redenen. In de eerste plaats zijn er bij kinderen met een algehele ontwikkelingsachterstand minder mogelijkheden voor een compensatie van de aanwezige defecten. Daar komt bij dat het gehoorverlies bij deze kinderen vaak laat geconstateerd wordt, omdat het minder opvalt en tevens niet als symptoom van de achterstand wordt herkend of beschouwd. Als men bedenkt dat bij sommige groepen kinderen, met bijvoorbeeld het syndroom van Down otitiden en OME frequent voorkomen, dan heeft men hier te maken met een risicogroep die om extra aandacht vraagt.

Samenvattend zijn we geneigd de vragen van collega Mulder bevestigend te beantwoorden, in die zin dat kinderen met een ontwikkelingsachterstand meer dan anderen gevolgd moeten worden en gecontroleerd moeten worden op het bestaan van gehoorverlies. Vaak zal een OME reeds langer ongemerkt bestaan. Dat is voldoende reden om snel tot behandeling over te gaan. Maar ook voor deze groep kinderen geldt dat het verloop benigne is en dat we de natuur op zijn minst een kans moeten geven het genezingsproces zelf op gang te brengen.

P. van den Broek
G. Rach
G. Zielhuis