Obstructieve slaapapnoe op de kinderleeftijd

Klinische praktijk
E.E.M. van Essen-Zandvliet
J.C. de Jongste
L.J. Hoeve
A.P. Bos
H.J.L. Brackel
K.F. Kerrebijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:2481-3

Dames en Heren,

Het obstructieve-slaapapnoesyndroom kan een complicatie zijn van anatomische afwijkingen in het gelaat en in het keel-neus-oorgebied. Tijdige herkenning van dit syndroom is noodzakelijk om complicaties te voorkomen. Aan de hand van de ziektegeschiedenissen van 3 patiënten die tussen 1980 en 1988 in het Sophia Kinderziekenhuis werden behandeld wegens aandoeningen die het obstructieve-slaapapnoesyndroom veroorzaakten, gaan wij nader in op de herkenning en de behandeling van dit ziektebeeld.

Patiënt A is een meisje van 1½ jaar met het syndroom van Turner (karyogram 45Xo, kleine gestalte, nekplooi, wijd uitstaande tepels en andere congenitale afwijkingen). In verband met inspiratoire stridor werd op de leeftijd van 5 maanden adenotomie verricht, maar de stridor bleef onverminderd bestaan. Een jaar later werd zij in ons ziekenhuis opgenomen omdat obstructieve-slaapapnoe werd vermoed. Patiënt was overdag extreem slaperig. Op grond van het lichamelijke onderzoek werd de diagnose decompensatio cordis gesteld (systolische souffle over het hart, cardiomegalie…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Sophia Kinderziekenhuis, Postbus 70029, 3000 LL Rotterdam.

Afd. Kindergeneeskunde: mw.E.E.M.van Essen-Zandvliet, dr.J.C.de Jongste, H.J.L.Brackel en prof.dr.K.F.Kerrebijn, kinderartsen.

Afd. Keel-, Neus- en Oorheelkunde: L.J.Hoeve, KNO-arts.

Afd. Kinderheelkunde: A.P.Bos, kinderarts.

Contact mw.E.E.M.van Essen-Zandvliet

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

H.A.
van Wijngaarden

Utrecht, januari 1990,

Bij de diagnostiek van obstructieve slaapapnoe op de kinderleeftijd wordt een belangrijke plaats toegekend aan het KNO-onderzoek (1989;2481-3). Als aanvulling op het routine-onderzoek worden röntgenfoto's genoemd. Niet vermeld wordt het onderzoek met de flexibele glasvezeloptiek. Op de mogelijkheden, die deze vorm van endoscopie biedt, willen wij wijzen.

De fiberscoop is in twee dikten beschikbaar; die met de kleinste doorsnede van 3,8 mm kan zonder moeite door de neus worden ingebracht, ook bij zuigelingen jonger dan één jaar. Plaatselijke verdoving door middel van een spray is voldoende; wanneer er slijmvlieszwelling in de neus bestaat, dient ca. een kwartier van tevoren met xylometazoline gedruppeld te worden. Het kind wordt in rugligging onderzocht. Beoordeeld kunnen worden de grootte van het adenoïd en de afstand tot het palatum molle en uvula. Doordat de fiberscoop een gemakkelijk beweegbare punt heeft, kan de bocht naar de orofarynx zonder moeite worden genomen. De tonsillen komen in zicht. Beter dan bij orale inspectie van de keel is de ruimte die de (vergrote) tonsillen innemen, te beoordelen; de ademhaling wordt niet onderbroken door wurgbewegingen. Vervolgens komen de epiglottis en de larynxingang in zicht; vergrote tongtonsillen komen op de kinderleeftijd niet voor.

Wij hebben bij stridor congenitus laryngis benignus op deze wijze duidelijk het aanzuigen van de epiglottis en de plica ary-epiglottica kunnen waarnemen. Ook stembandafwijkingen zijn met de transnasale fiberscopie goed in beeld te brengen. Om deze reden willen wij bij obstructieve slaapapnoe op de kinderleeftijd dit endoscopische onderzoek aanbevelen. Nog afgezien van de stralingsbelasting geeft het endoscopische onderzoek meer informatie over de dynamiek van de bovenste luchtweg dan röntgenfoto's. Tevens wordt een nagenoeg driedimensionaal beeld verkregen.

H.A. van Wijngaarden
G.J. Hordijk
E.E.M.
van Essen-Zandvliet

Rotterdam, januari 1990,

De fiberscopie van de bovenste luchtweg, waarop de collegae Van Wijngaarden en Hordijk in hun reactie wijzen, vormt inderdaad een zeer welkome uitbreiding van de diagnostische mogelijkheden, ook bij kinderen.

In het Sophia Kinderziekenhuis behoort de fiberscopie niet tot het routinematig verrichte onderzoek bij kinderen met obstructieve slaapapnoe. Bij het merendeel van deze kinderen is de obstructie gelokaliseerd in het gebied van de farynx. Deze patiënten kunnen dikwijls adequaat worden behandeld met een adenotomie of een adenotonsillectomie. De diagnostiek hoeft dan niet zeer uitgebreid te zijn. Uitvoeriger onderzoek is geïndiceerd, indien meer bijzondere afwijkingen worden vermoed. Hierbij wordt dan ook in onze kliniek zonodig gebruik gemaakt van de fiberscoop. Het is echter onze ervaring dat kinderen fiberscopie onder plaatselijke verdoving aanmerkelijk minder rustig ondergaan dan de Utrechtse collegae beschrijven. Wij geven dan ook in het algemeen de voorkeur aan fiberscopie onder narcose bij een spontaan ademende patiënt, waarbij de dynamiek van de luchtweg tot en met de glottis zeer goed kan worden beoordeeld.

E.E.M. van Essen-Zandvliet
L.J. Hoeve