Nut van behandeling van laaggradig glioom nog omstreden

Klinische praktijk
A. Twijnstra
M.J.B. Taphoorn
J. Troost
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:1131-4
Abstract

Samenvatting

Over de behandeling van het laaggradige glioom bestaat in de literatuur verschil van mening, met name de behandeling met radiotherapie staat ter discussie. Uit een aantal retrospectieve onderzoeken is gebleken dat radiotherapie de overleving doet toenemen en hernieuwde tumorgroei uitstelt. Radiotherapie kan op de lange termijn echter diverse bijwerkingen veroorzaken.

Bij 4 patiënten werd een laaggradig glioom vastgesteld: een vrouw van 54 en 3 mannen van 51, 31 en 16 jaar. Bij 3 leidde afwachtende behandeling, gecombineerd met anti-epileptica, of met radiotherapie en gedeeltelijke tumorverwijdering (n = 1) tot een jarenlange periode zonder klachten. Bij de 4e ontstond na radicale tumorextirpatie, gevolgd door radiotherapie, een tumorrecidief waaraan patiënt overleed.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, vakgroep Neurologie, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht.

Dr.A.Twijnstra en prof.dr.J.Troost, neurologen.

Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, vakgroep Neurologie, Amsterdam.

Dr.M.J.B.Taphoorn, neuroloog.

Contact dr.A.Twijnstra

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, juni 1994,

Collega Twijnstra et al. beschrijven de ziektegeschiedenissen van 4 patiënten met een laaggradig glioom (1994;1131-4). Naar onze mening kan op grond van hun gegevens geen uitspraak worden gedaan over het nut van enigerlei therapie. De auteurs maken summier melding van mogelijke bijwerkingen van slechts één therapiemodaliteit, te weten de radiotherapie.

Taphoorn et al. rapporteerden gegevens betreffende de kwaliteit van leven van patiënten (leeftijd van 17 tot 65 jaar) die participeerden een trial van de European Organization for Research and Therapy of Cancer.1 De congnitieve, affectieve en psychosociale toestand van patiënten met en zonder radiotherapie waren identiek. Men concludeert dan ook dat dit type klachten bij deze patiënten veroorzaakt wordt door de primaire tumor. De andere genoemde bijwerkingen van radiotherapie zijn (klinisch) niet relevant bij de behandeling van laaggradige gliomen. Neuro-endocriene stoornissen treden praktisch alleen op bij kinderen indien zij worden bestraald op de hypofyse en (of) de hypothalamus.2 Deze stoornissen kunnen veelal adequaat worden behandeld met substitutietherapie. De kans op bestralingsnecrose is, bij het gehanteerde bestralingsschema in de genoemde EORTC-trial (54 Gy, 30 x 1,8 Gy in 6 weken), kleiner dan 1%.3

De kans op het ontstaan van secundaire tumoren na radiotherapie is in het algemeen zeer klein. In een groep van ruim 1400 patiënten, bestraald wegens non-Hodgkin-lymfoom bleek de kans op het ontstaan van leukemie 0,002% te zijn. Na behandeling met chemotherapie (met of zonder bestraling) was die kans ongeveer 5 x zo groot.4 In een ander onderzoek met 2800 patiënten die behandeld werden voor de ziekte van Hodgkin, werd secundaire leukemie manifest 5-9 jaar na bestraling. De incidentiepiek voor secundaire solide tumoren bleek over het algemeen later te liggen dan voor leukemie.56 Soortgelijke gegevens zijn niet bekend na bestraling van gliomen. Aangenomen mag worden dat de kans op het ontstaan van secundaire tumoren in die situatie zeker niet hoger is. Mede gezien de beperkte levensverwachting (10-jaarsoverleving ongeveer 20%) van patiënten met laaggradige gliomen is het wel of niet ontstaan van secundaire tumoren na radiotherapie, naar onze mening, klinisch geen relevant probleem.

Overigens zijn wij met de auteurs van mening dat alleen na een prospectief gerandomiseerd onderzoek meer duidelijkheid kan worden verkregen over het nut van postoperatieve bestraling bij deze categorie patiënten.

H. Struikmans
L.J.E.E. Scheijmans
D.H. Rutgers
Literatuur
  1. Taphoorn MJB, Heimans JJ, Klein Schiphorst A, Snoek FJ, Lindeboom J, Karim ABMF. The impact of radiotherapy on quality of life in lowgrade glioma patients. Eur J Cancer 1993;29a (Suppl)6:S190.

  2. Avizonis VN, Fuller PB, Thomson JW, Walker MJ, Nilsson DE, Menlove RL. Late effects following central nervous system radiation in a pediatric population. Neuropediatrics 1992;23:228-34.

  3. Burman C, Kutcher GJ, Emami B, Goitein M. Fitting or normal tissue tolerance data to an analytic function. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1991;21:123-35.

  4. Salvagno L, Simonato L, Sorara M, Bianco A, Chiaron-Sileni V, Aversa SM, et al. Secondary leukemia following treatment for Hodgkin's disease. Tumori 1993;79:103-7.

  5. Swerdlov AJ, Douglas AJ, Vaughan Hudson G, Bennett MH, Mac-Lennan KA. Risk of second primary cancers after Hodgkin's disease by type of treatment: analysis of 2846 patients in the British National Lymphoma investigation. Br Med J 1992;304:1137-43.

  6. Zeise L, Wilson R, Crouch EAC. Dose-response relationship for carcinogens: a review. Environ Health Persp 1987;73:259-308.

Maastricht, juli 1994,

Wij danken collega Struikmans et al. voor hun commentaar.

Ten onrechte menen zij dat wij op grond van de 4 door ons beschreven patiënten uitspraken doen over het nut van de behandeling van het laaggradig glioom. Het was onze bedoeling om met deze 4 ziektegeschiedenissen de discussie te illustreren die al geruime tijd gevoerd wordt over het al dan niet behandelen. Bewust zijn wij een (onvermijdelijk retrospectieve) analyse van meerdere patiënten uit de weg gegaan, omdat juist daarmee de suggestie gewekt zou kunnen worden dat één behandelingsstrategie de voorkeur verdient boven een andere.

Wij hebben niet alleen mogelijke bijwerkingen van de radiotherapie beschreven, zoals Struikmans et al. opmerken, maar ook gewezen op het eventueel optreden van neurologische uitvalsverschijnselen wanneer de neurochirurg tracht zoveel mogelijk tumorweefsel te verwijderen: een (laaggradig) glioom is immers zelden goed af te grenzen van het omringende gezonde hersenweefsel.

Inderdaad hebben wij geen negatieve effecten van radiotherapie op cognitieve en andere kwaliteit-van-leven-parameters gevonden bij een groep volwassen patiënten met een laaggradig glioom.1 Of echter neuro-endocriene stoornissen niet relevant zijn bij de behandeling van het laaggradig glioom met radiotherapie is de vraag: Constine et al. hebben onlangs aangetoond dat bij kinderen èn volwassenen na schedelbestraling hormonale afwijkingen vaker voorkomen dan tot nu toe werd gedacht.2 Hoewel het risico van bestralingsnecrose en secundaire tumorvorming klein is, dienen de positieve effecten van radiotherapie in de behandeling van het laaggradig glioom nog te worden bewezen. Alleen een prospectief gerandomiseerd onderzoek kan hierin duidelijkheid verschaffen, hetgeen ook door Struikmans et al. wordt onderschreven.

A. Twijnstra
M.J.B. Taphoorn
J. Troost
Literatuur
  1. Taphoorn MJB, Klein Schiphorst A, Snoek FJ, Lindeboom J, Wolbers JG, Karim ABMF, et al. Cognitive functions and quality of life in patients with lowgrade gliomas: the impact of radiotherapy. Ann Neurol 1994;36:48-54.

  2. Constine LS, Woolf PD, Cann D, Mick G, McCormick K, Raubertas RF, et al. Hypothalamic-pituitary dysfunction after radiation for brain tumors. N Engl J Med 1993;328:87-94.