Ruim 30 jaar ervaring in Nederland

Neonatale screening op congenitale hypothyreoïdie

Onderzoek
Paul H. Verkerk
A.S. Paul van Trotsenburg
J.J. Gera Hoorweg-Nijman
Wilma Oostdijk
David A. van Tijn
Marlies J.E. Kempers
Erica L.T. van den Akker
J. Gerard Loeber
L.H. (Bert) Elvers
Tom Vulsma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A6564
Abstract

Dit artikel maakt deel uit van een serie artikelen in het NTvG over public health.

Samenvatting

Doel

Beschrijving van de Nederlandse neonatale screening op congenitale hypothyreoïdie (CH).

Opzet

Descriptief onderzoek.

Methode

We verzamelden gegevens over de neonatale screening op CH in de periode 1 januari 1981-31 december 2011 van de Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s van het RIVM, van laboratoria en van kinderartsen naar wie pasgeborenen met een afwijkende uitslag werden verwezen. De screeningsprocedure werd verscheidene keren bijgesteld. In de periode 1981-1994 werden bijvoorbeeld alleen de waarden van T4 en TSH bepaald uit het hielprikkaartje. Vanaf 1995 werd ook de waarde van thyroxinebindend globuline (TBG) meegenomen.

Resultaten

De deelname was 99,7%. Tot 1995 was de sensitiviteit 94%, de specificiteit 99,51% en de positief voorspellende waarde 6%; vanaf 1995 was dit respectievelijk 98%, 99,85% en 21%. De totale prevalentie van CH was 1:2670 (prevalentie CH van thyreoïdale oorsprong: 1:3100 en centrale CH: 1:21.600). De percentages kinderen met ernstige CH bij wie in de perioden 1981-1990, 1991-2000 en 2001-2011 vóór de 15e levensdag met thyroxinebehandeling werd gestart, waren respectievelijk 24 (63/263), 63 (170/269) en 96 (176/184).

Conclusie

De sensitiviteit en specificiteit van het screeningsprogramma is vanaf 1995 aanzienlijk hoger dan vóór 1995. In de recente jaren worden patiënten met ernstige CH aanzienlijk vroeger behandeld dan in de beginjaren. De neonatale screening op CH kan als een belangrijk succes van de openbare gezondheidszorg worden beschouwd.

Auteursinformatie

TNO, Child Health Department, Leiden.

Dr. P.H. Verkerk, arts-epidemioloog.

Academisch Medisch Centrum-Universiteit van Amsterdam, afd. Kinderendocrinologie, Amsterdam.

Dr. A.S.P. van Trotsenburg en dr. T. Vulsma, kinderartsen.

St. Antonius Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Utrecht/Nieuwegein.

Drs. J.J.G. Hoorweg-Nijman, kinderarts.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Kindergeneeskunde, Leiden.

Dr. W. Oostdijk, kinderarts.

Meander Medisch Centrum, afd. Kindergeneeskunde, Amersfoort.

Dr. D.A. van Tijn, kinderarts.

Radboudumc, afd. Genetica, Nijmegen.

Dr. M.J.E. Kempers, klinisch geneticus.

Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde-endocrinologie, Rotterdam.

Dr. E.L.T. van den Akker, kinderarts.

RIVM, Laboratorium voor Infectieziekten en Screening, Bilthoven.

Dr. J.G. Loeber, biochemicus; ing. L.H. Elvers, analytisch chemicus.

Contact dr. P.H. Verkerk (paul.verkerk@tno.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning voor dit artikel: P.H. Verkerk meldt dat TNO de jaarlijkse monitoring en evaluatie van de screening uitvoert voor het RIVM en daarom onder andere middelen voor het verzamelen van de gegevens ontvangt.

Verantwoording

Ab Rijpstra en Helga Cebol droegen bij aan de dataverzameling.

Auteur Belangenverstrengeling
Paul H. Verkerk ICMJE-formulier
A.S. Paul van Trotsenburg ICMJE-formulier
J.J. Gera Hoorweg-Nijman ICMJE-formulier
Wilma Oostdijk ICMJE-formulier
David A. van Tijn ICMJE-formulier
Marlies J.E. Kempers ICMJE-formulier
Erica L.T. van den Akker ICMJE-formulier
J. Gerard Loeber ICMJE-formulier
L.H. (Bert) Elvers ICMJE-formulier
Tom Vulsma ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Public Health
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties