Meer aangevraagde tests op specifiek IgE bij kinderen in de loop van 1985-2003 en meer positieve uitslagen

Onderzoek
A. Baatenburg de Jong
L.D. Dikkeschei
P.L.P. Brand
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1779-83
Abstract

Samenvatting

Doel

Beschrijven van veranderingen in de tijd ten aanzien van aantallen aangevraagde tests voor specifiek immunoglobuline E (IgE) en van de testresultaten bij kinderen, dit als bijdrage aan de discussie over de vraag in hoeverre de toename van de prevalentie van allergische ziekten is toe te schrijven aan een daadwerkelijke toename in allergische sensibilisatie of aan een toegenomen diagnostisch vermoeden van atopie bij artsen.

Opzet

Beschrijvend, retrospectief.

Methode

Wij onderzochten de resultaten van alle tests op specifiek IgE van kinderen in de leeftijd van 0-18 jaar, die verricht waren in ons ziekenhuislaboratorium in de periode 1985-2003. Dit laboratorium verrichtte in deze periode deze tests zowel voor de eerste- als voor de tweedelijnsgeneeskundigen. Wij analyseerden trends in de tijd voor aantallen aangevraagde tests (als maat voor het diagnostische vermoeden van atopie) en voor testuitslagen (als maat voor allergische sensibilisatie).

Resultaten

In de periode 1989-1995 nam het aantal aangevraagde tests toe van 1 per 10.000 kinderen per jaar tot 95 per 10.000 kinderen per jaar; daarna bleef het aantal aangevraagde tests stabiel. Tot 1990 werd meer dan 90 van de tests aangevraagd door tweedelijnsspecialisten; daarna werd ongeveer 70 van de tests aangevraagd door huisartsen (p < 0,001). De proportie positieve tests was tot 1991 ongeveer 27, en nam daarna toe tot > 45 (p < 0,001).

Conclusie

De toename van de proportie van het aantal positieve tests wijst op een toename in de allergische sensibilisatiegraad in de periode 1985-2000, die sindsdien is gestabiliseerd.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1779-83

Auteursinformatie

Isala klinieken, Amalia Kinderafdeling, Postbus 10.400, 8000 GK Zwolle.

Mw.drs.A.Baatenburg de Jong, arts in opleiding tot huisarts; hr.prof.dr.P.L.P.Brand, kinderarts.

Afd. Klinische Chemie: hr.dr.L.D.Dikkeschei, klinisch chemicus.

Contact hr.prof.dr.P.L.P.Brand (p.l.p.brand@isala.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.W.
van Toorenenbergen

Rotterdam, augustus 2008,

Baatenburg de Jong et al. (2008:1779-83) signaleren een toename van het percentage positieve uitslagen van tests op specifiek IgE bij kinderen in de periode 1985-2003. Bij het laboratoriumonderzoek werd tot 1990 de RAST (radioallergosorbenttest) gebruikt, daarna de ImmunoCap-test. Onder de vermelding dat de ImmunoCap-test volgens de literatuur iets sensitiever is dan de RAST, besloten de auteurs om de resultaten van beide tests toch te combineren. Uit eigen onderzoek en dat van anderen is echter gebleken dat de ImmunoCap-test een factor 3 gevoeliger is dan de RAST (voluit Phadebas-RAST genoemd).1-3 Wanneer standaardpreparaten uit de RAST (die verschillende verdunningen van een serumpool bevatten waarin IgE tegen berkenpollen aanwezig was) als patiëntensera met behulp van de ImmunoCap-test werden geanalyseerd, bleek het resultaat in kU/l telkens 3 keer zo hoog te zijn als de voor de standaarden opgegeven waarde in PRU/ml (PRU = Phadebas-RAST-unit).1-3 Dit betekent dat een test op specifiek IgE met een meetresultaat tussen 0,35 en 1,05 kU/l in de ImmunoCap-test tot een negatief resultaat in de Phadebas-RAST zou kunnen leiden. Een deel van de tests op specifiek IgE met het resultaat RAST-klasse 2 (0,7-3,5 kU/l) bij de ImmunoCap-test zou bij de Phadebas-RAST dus zelfs een resultaat van RAST-klasse 0 hebben opgeleverd. Vooral bij kinderen viel een substantieel deel van het resultaat van de screeningstest op IgE tegen voedsel, uitgevoerd in de periode 1993-1995 met de ImmunoCap-test,4 in de RAST-klassen 1 en 2 (zie figuur 1, in referentie 4). Onderzoek naar IgE tegen afzonderlijke allergenen gaf een vergelijkbare verdeling (niet-gepubliceerde resultaten). In de Phadebas-RAST zou een belangrijk deel van deze tests een negatief resultaat hebben opgeleverd. Bij het signaleren van een toename van het percentage positieve uitslagen van tests op specifiek IgE dient derhalve rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat deze toename niet uitsluitend is toe te schrijven aan een toegenomen allergische sensibilisatiegraad, maar ook aan een gevoeligere meetmethode.

A.W. van Toorenenbergen
J.J.M. Kurstjens
Literatuur
  1. Toorenenbergen AW van. Standaardisatie van CAP- en disc-RAST. Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde. 1994;19:55-8.

  2. Jeep S, Kirchhof S, O’Connor A, Kunkel G. Comparison of the Phadebas RAST with the Pharmacia CAP system for insect venom. Allergy. 1992;47:212-7.

  3. Crespo JF, Esteban M, Blanco C, Barranco P, Anibarro B, Lopez C, et al. Equivalence of CAP and PRU units in determination of specific IgE &lsqb;abstract&rsqb;. J Allergy Clin Immunol. 1991;87:336.

  4. Toorenenbergen AW van, Dijk G van. Doelmatigheid van mengsel-RASTs bij oriënterend serologisch onderzoek van patiënten met een mogelijke allergie. [LITREF JAARGANG="1998" PAGINA="855-9"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:855-9.[/LITREF]

P.L.P.
Brand

Zwolle, augustus 2008,

Wij danken collegae Van Toorenenbergen en Kurstjens voor hun aanvulling op ons artikel. Zij geven aan dat de ImmunoCap-test aanzienlijk gevoeliger is dan de Phadebas-RAST. Wij zijn het met hen eens dat dit in zekere mate kan bijdragen aan de gesignaleerde toename van de sensibilisatiegraad. In onze beschouwing hebben wij beredeneerd waarom wij denken dat de hogere sensitiviteit van de ImmunoCap-test niet de belangrijkste verklarende factor is voor de toename van de sensibilisatiegraad. Tijdens het gebruik van uitsluitend de ImmunoCap-test bleef de sensibilisatie immers toenemen.

P.L.P. Brand