Levensverwachting van Nederlandse medici geboren in 1550-1909

Medische opleiding gaf geen overlevingsvoordeel*

Onderzoek
Dubbelpublicatie
Frans W.A. van Poppel
Govert E. Bijwaard
Mart J. van Lieburg
Fred A. van Lieburg
Rik Hoekstra
Frans Verkade
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2018;162:D2653
Abstract

In 1724 verscheen een Nederlandse vertaling van het werk van de Italiaanse medicus Bernardino Ramazzini onder de titel Historisse natuur- en geneeskundige verhandeling van de ziekten der konstenaars, ambagtslieden en handwerkers . Ramazzini’s werk wordt beschouwd als de eerste studie waarin de relatie tussen beroep en ziekte als ordenend beginsel van de nosologie werd gehanteerd. De geneeskunstbeoefenaren komen in het boek in gunstige zin naar voren. Casuïstische waarnemingen vormden lange tijd de basis voor deze en latere beschrijvingen van de gezondheid van medici.

Samenvatting

Doel

Onderzoeken of Nederlandse medici over een periode van eeuwen een overlevingsvoordeel genoten ten opzichte van een qua opleiding en sociale achtergrond vergelijkbare bevolkingsgroep.

Opzet

Retrospectief databaseonderzoek.

Methode

We gebruikten bestanden die informatie verschaffen over de geboorte- en sterftegegevens van 15.649 mannelijke en 659 vrouwelijke medici en van 15.304 mannelijke dominees. Hiermee berekenden we de resterende levensduur op 25-jarige leeftijd in generaties die waren geboren vanaf het midden van de 16e tot het begin van de 20e eeuw. We pasten ‘event history analysis’ toe voor het schatten van de resterende levensduur, afhankelijk van de overleving op 25-jarige leeftijd. Hierbij veronderstelden we dat er sprake was van een Gompertz-verdeling en maakten we gebruik van maximum-‘likelihood’-schatting.

Resultaten

Medici en dominees maakten vanaf het midden van de 16e eeuw een vergelijkbare ontwikkeling door, die werd gekenmerkt door een voortdurende toename van de resterende levensduur, slechts onderbroken door generaties die te maken hadden met een opeenvolging van epidemieën. Ook de hoogte van de resterende levensduur was vergelijkbaar. Pas in generaties die waren geboren in het eerste decennium van de 20e eeuw, kwam de levensverwachting van medici op gelijke hoogte met die van de totale mannelijke bevolking. Vrouwelijke medici geboren vanaf 1850 hadden een hogere resterende levensduur dan de totale vrouwelijke bevolking.

Conclusie

Lange tijd verschafte een medische opleiding geen overlevingsvoordeel.

Auteursinformatie

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, Den Haag: em.prof.dr. F.W.A. van Poppel, demograaf-historicus; dr. G.E. Bijwaard, econometrist. Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Groningen en Universiteit Leiden; em.prof.dr. M.J. van Lieburg, medisch historicus. Vrije Universiteit, Amsterdam: prof.dr. F.A. van Lieburg, historicus. Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Amsterdam: dr. R. Hoekstra, projectmanager ICT. Hoogeveen: F. Verkade, onafhankelijk onderzoeker.

Contact F.W.A. van Poppel (poppel@nidi.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Frans W.A. van Poppel ICMJE-formulier
Govert E. Bijwaard ICMJE-formulier
Mart J. van Lieburg ICMJE-formulier
Fred A. van Lieburg ICMJE-formulier
Rik Hoekstra ICMJE-formulier
Frans Verkade ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

maaike
van wijgerden

Geachte redactie,

In bovengenoemde conclusie wordt gesteld dat vrouwen met een medische opleiding een iets hogere levensvewachting hebben dan vrouwen in de algemene bevolking. Iets wat niet teruggezien wordt bij de mannen met medische opleiding. 

Zou dit mogelijk kunnen samenhangen met het feit dat tot voor enkele decennia  veel medisch opgeleide vrouwen ongehuwd maar vooral kinderloos waren? Dit heeft gezien de in het verleden aanzienlijke kans op complicaties en sterfte rond een zwangerschap mogelijk bijgedragen aan deze uitkomst.

Maaike van Wijgerden

Het gesuggereerde verband tussen kinderloosheid en de levensverwachting zou inderdaad een deel van de verklaring kunnen zijn voor de in verhouding tot de totale bevolking hogere levensverwachting van de vrouwelijke medici. Van de eerste generaties vrouwelijke medici was immers maar ongeveer de helft gehuwd en van de gehuwden werkte ook nog een kwart niet (1). Kinderloosheid zal dan ook veel algemener zijn geweest dan onder de totale bevolking. Anderzijds moet in het oog worden gehouden dat tussen 1875 en 1939 de direct aan zwangerschap gerelateerde sterfgevallen verantwoordelijk waren voor maar 5-10 procent van alle sterfgevallen onder 20-49 jaar oude vrouwen (2). Daarnaast waren er natuurlijk indirecte gezondheidseffecten van herhaalde zwangerschappen en bevallingen zoals beperkingen van de mobiliteit, lichamelijke uitputting, concurrentie om beperkte middelen en verhoogde risico's op infecties (3, 4). Zonder verder onderzoek, bijvoorbeeld op basis van de beschikbaar komende doodsoorzaakverklaringen voor Amsterdam over de periode tot 1940, valt echter geen uitsluitsel te geven over de oorzaken van de verschillen in levensverwachting.

1. Cornelia Hermann, Vrouwelijke artsen in Nederland; een onderzoek naar opleiding en beroepswerkzaamheden van vrouwelijke artsen. 
Proefschrift KU Nijmegen. 1984

2. Wolleswinkel-van den Bosch J. The epidemiological transition in the Netherlands. Rotterdam: Ph. D. Erasmus University 1998.

3. Reves R. Declining fertility in England and Wales as a major cause of the twentieth century decline in mortality. Am J Epidemiology 1985; 122: 112-126.

4 Potter JE, Volpp L. Sex differentials in adult mortality in less developed countries: The evidence and its explanation. In: Federici N, Mason KO, Sogner S, eds. Women's position and demographic change. Oxford: Clarendon Press, 1993, 140-161.

Frans van Poppel