Landelijke testesregistratie

Onderzoek
R.A. Hirasing
J.D. Reerink
S. de Vrind
S.P. Verloove-Vanhorick
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:2024-8
Abstract

Samenvatting

Om een indruk te krijgen van de mate waarin testesregistratie plaatsvindt in de eerste dagen na de geboorte werd een schriftelijke enquête gehouden onder alle klinisch werkzame kinderartsen. Uit 96 (62) van de ziekenhuizen werden gegevens van de kinderartsen verkregen.

Volgens gegevens van de Stichting Informatie Centrum voor de Gezondheidszorg (SIG) daalde tussen 1982 en 1988 het aantal orchidopexieën vanwege niet-ingedaalde testes van 5928 tot 2889. Het aantal te verwachten operaties per jaar bedraagt ongeveer 800. Het aantal enkelzijdige operaties per 1000 jongens van 0-19 jaar per jaar per regio liep sterk uiteen: in 1982 was de spreiding 1,1-4,8 en in 1988 0,5-2,4.

Het verdient aanbeveling te blijven stimuleren dat de plaats van de testes enkele dagen na de geboorte wordt geregistreerd.

Auteursinformatie

Nederlands Instituut voor Praeventieve GezondheidszorgTNO, Postbus 124, 2300 AC Leiden.

Dr.R.A.Hirasing, mw.J.D.Reerink en mw.dr.S.P.Verloove-Vanhorick, kinderartsen.

Rijksuniversiteit, Leiden.

S.de Vrind, co-assistent.

Contact dr.R.A.Hirasing

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Vlissingen, maart 1992,

Hirasing et al. beschrijven een sterke daling van het aantal orchidopexieën in Nederland in 1988 vergeleken met het aantal in 1982 (1991;2024-8). Zij hielden een enquête onder de kinderartsen en uit de resultaten lijkt een relatie aantoonbaar tussen de daling van het aantal orchidopexieën per regio en de toegepaste testesregistratie. Het lijkt mooi, maar het is niet juist.

Het door de auteurs gekozen referentiejaar 1982 is een verkeerde keuze: in geen enkel ander jaar zijn in Nederland zoveel orchidopexieën verricht. Het jaar 1982 is, samen met het jaar 1981, een piekjaar en is dus niet representatief voor het verloop van de orchidopexiefrequentie (figuur: gegevens van de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg (SIG) voor alle leeftijden; Hirasing 0-19 jr: zelfde verloop curve).

Het door de auteurs gebruikte tweede referentiejaar is 1988. Voor dat jaar namen zij een fictief laag aantal operaties, daar zij verzuimen de operaties, in dagbehandeling verricht, mee te tellen (zie figuur).

De sterke daling die Hirasing et al. beschrijven is dus niet representatief (1982) en fout (1988).

De auteurs vinden in regionale groepen van gemiddeld 5 ziekenhuizen een lagere orchidopexiefrequentie naarmate de registratie van de ligging van de testes beter gebeurt. De informatie over de registratie verkrijgen zij uit de enquête met de wel zeer lage respons van 62%. Maar vooral geldt dat zij niet hebben onderzocht welke ziekenhuizen in deze clusters van 5 in 1988 orchidopexieën in dagbehandeling verrichtten en hoeveel operaties per ziekenhuis in dagbehandeling verricht werden.

Het fenomeen ‘dagbehandeling’ bestond in 1982 nog niet. Pas in 1990 beschikten alle ziekenhuizen over deze mogelijkheid.

Daar de auteurs geen juiste informatie hebben over de aantallen operaties in de beschreven regio's, kan aan de door hen gevonden correlatie met de testesregistratie in die regio's weinig waarde toegekend worden. Het artikel draagt weinig bij aan het doel: zorgen voor een zorgvuldiger diagnostiek met betrekking tot de indalingsproblematiek om aldus onnodige orchidopexieën te voorkomen.

H.K.A. Snick

Leiden, april 1992,

De reactie van collega Snick stelt ons in de gelegenheid de resultaten van ons onderzoek te verduidelijken.

Wij zijn het niet met collega Snick eens dat het door ons gekozen jaar 1982 een verkeerde keuze is. In ons artikel geven wij aan waarom wij voor 1982 gekozen hebben. Bovendien blijkt ook uit de figuur van Snick dat 1982 een juiste keuze is. Vanaf 1972 heeft een stijging van het aantal orchidopexieën plaatsgevonden met als hoogtepunt 1982. Overigens gingen wij er niet van uit dat 1982 een representatief jaar voor de orchidopexiefrequentie was. Dat is overigens geen enkel jaar: het gaat om een verloop in de tijd en daarbij moeten een aantal meetpunten betrokken worden.

In ons artikel beschrijven wij duidelijk dat de gegevens van de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg uit de Landelijke Medische Registratie van Ziekenhuisopnamen (SIG) betrekking hebben op klinische opnamen. Voorts vermelden wij in onze beschouwing dat het totale aantal poliklinisch verrichte orchidopexieën niet bekend is. Betrouwbare cijfers hierover zijn niet voorhanden. Het enige cijfer dat bekend is over poliklinische opnamen voor een aantal jaren, heeft betrekking op ziekenfondsverzekerden. Helaas vermeldt collega Snick niet hoe hij aan zijn cijfers over poliklinische opnamen komt, zodat de betrouwbaarheid van zijn gegevens niet te schatten is. Voor zover uit zijn figuur is op te maken, lijken zijn gegevens over de klinische opnamen af te wijken van die van de SIG. Het aantal klinisch verrichte orchidopexieën in 1988 bedroeg 3555 en is dus groter dan in zijn figuur vermeld.

Mochten de gegevens over de poliklinisch verrichte orchidopexieën correct zijn, dan is dat juist een ondersteuning van onze conclusie dat het aanbeveling verdient te blijven stimuleren dat de plaats van de testes enkele dagen na de geboorte wordt geregistreerd.

In ons artikel hebben wij bewust geen aantallen operaties in de beschreven regio's vermeld; absolute aantallen zeggen niets, vanwege de verschillen in de grootte van de populatie. Wel hebben wij, zoals gebruikelijk bij epidemiologisch onderzoek, de aantallen per 1000 jongens van 0-19 jaar in een tabel vermeld. Hierdoor worden de verrichtingen per regio vergelijkbaar.

Onze conclusie dat er een verband lijkt te bestaan tussen systematische registratie en de operatiefrequentie berust niet alleen op het onderzoek onder de kinderartsen, maar ook op de gegevens van de SIG èn op een onderzoek verricht op Walcheren waar, na introductie van het ballenkaartje, het aantal orchidopexieën tot een aanvaardbaar niveau daalde.1

Het doel van ons artikel was niet zozeer om te pleiten voor een zorgvuldige diagnostiek met betrekking tot de indalingsproblematiek, wat dat ook moge inhouden, als wel om de registratie van de plaats van de testes enkele dagen na de geboorte te blijven stimuleren. Bij kinderen met een sterke cremasterreflex zal niet de diagnostiek, maar alleen een goede registratie onnodige orchidopexie kunnen voorkomen.

R.A. Hirasing
J.D. Reerink
S. de Vrind
S.P. Verloove-Vanhorick
Literatuur
  1. Snick HKA. Sterke daling van de orchidopexiefrequentie op Walcheren. [LITREF JAARGANG="1988" PAGINA="777-80"]Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 777-80.[/LITREF]