Kosten en effectiviteit van diagnostiek en behandeling van patiënten met dyspepsie, bepaald met een computermodel

Onderzoek
C.K. Schipper
F.F.H. Rutten
R.J.L.F. Loffeld
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:1767-71
Abstract

Samenvatting

Een theoretische verkenning werd uitgevoerd van de mogelijke kostenbesparingen die zouden kunnen optreden door gebruik te maken van een snelle latex-agglutinatietest voor het vaststellen van antistoffen tegen Helicobacter pylori (HP) en het medicament bismutoxide, eventueel gecombineerd met antibiotica, bij de diagnostiek en de behandeling van patiënten met dyspepsie. Aan de hand van literatuurgegevens over de effectiviteit werden in een computermodel verschillende strategieën voor diagnose en behandeling uitgewerkt. Door de mogelijkheid om de aanwezigheid van IgG-antilichamen vast te stellen, verminderde het aantal uit te voeren gastroscopieën. Slechts de patiënten met dyspepsie niet samenhangend met HP dienden nog een gastroscopie te ondergaan. De voordelen die dit opleverde, waren niet alleen de kostenbesparing, maar tevens de mogelijkheid om behandeling direct in de eerste lijn te kunnen starten.

De behandeling van een met HP samenhangende gastritis met een histaminereceptorblokker (ranitidine of cimetidine) was minder effectief en duurder, dan een behandeling met bismutoxide. Hoewel uit het onderzoek bleek dat de behandeling met een zogenaamde triple-therapie (bismutoxide in combinatie met antibiotica) effectiever is dan een behandeling met bismutoxide alleen, leken de veel hogere kosten hiervan niet op te wegen tegen de grotere effectiviteit. Ondanks de momenteel nog bestaande problemen met de interpretatie van de serologische uitslagen, is behandeling met bismutoxide bij dyspepsie, zeker indien de serologische uitslag positief is, de goedkoopste eerste behandelkeuze met een verantwoorde verwachte effectiviteit.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Instituut voor Medische Technology Assessment, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Mw.drs.C.K.Schipper, gezondheidswetenschapper; prof.dr.F.F.H.Rutten, econoom.

Stichting Ziekenhuis de Heel, afd. Inwendige Geneeskunde, Zaandam.

Dr.R.J.L.F.Loffeld, internist.

Contact mw.drs.C.K.Schipper

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.J.P.M.
Smout

Utrecht, september 1993,

Het oorspronkelijke stuk van Schipper et al. illustreert hoe men in een ‘theoretische verkenning’ op grond van verkeerde uitgangspunten tot onjuiste en potentieel gevaarlijke conclusies kan geraken (1993;1767-71). Hoewel de titel een veel breder onderzoeksterrein suggereert, was het doel van het onderzoek vast te stellen of het gebruik van een snelle antistofbepaling tegen Helicobacter pylori (HP) kostenbesparend is in de diagnostiek van patiënten met dyspepsie.

De grootste fout die de auteurs bij hun analyse maken, is dat zij ervan uitgaan dat dyspepsie en met HP samenhangende gastritis identieke zaken zijn. Dit uitgangspunt is strijdig met de volgende feiten. Ten eerste spelen andere oorzaken zoals motiliteitsstoornissen van het maag-darmkanaal, aandoeningen ten gevolge van overmatige maagzuursecretie, toegenomen visceroperceptie en psychische factoren een minstens even belangrijke rol in de pathogenese van functionele dyspepsie als met HP samenhangende gastritis.1 Ten tweede komt HP voor bij 30-70% van de inwoners van westerse landen, van wie de meesten géén symptomen hebben.2 Ten derde leidt eradicatie van HP meestal niét tot duidelijke vermindering van dyspepsie-klachten.3-5

De door de auteurs verrichte kosten-effectiviteitsanalyse zou relevant zijn indien het einddoel van de behandeling van een patiënt met dyspepsie-klachten eradicatie van HP zou zijn. In feite is het doel van een dergelijke behandeling echter de dyspepsie-symptomen te doen verdwijnen. De conclusie dat de combinatie van een serologische test op HP en behandeling met bismutoxide de beste benadering is van een patiënt met dyspepsie mist daardoor iedere grond. Het is te hopen dat de talrijke artsen die patiënten met dyspepsie moeten behandelen de aanbeveling van de auteurs niet zullen overnemen.

A.J.P.M. Smout
G.P. van Berge Henegouwen
H.J.A. Jebbink
Literatuur
  1. Funch-Jensen P. Functional dyspepsia. An overview. Eur J Gastroenterol 1992; 4: 595-6.

  2. Graham DY, Malaty HM, Evans DG, Evans DJ Jr, Klein PD, Adam E. Epidemiology of Helicobacter pylori in an asymptomatic population in the United States. Effect of age, race and socioeconomic status. Gastroenterology 1991; 100: 1495-501.

  3. Morgan D, Kraft W, Bender M, Pearson A. Nitrofurans in the treatment of gastritis associated with Campylobacter pylori. The Gastrointestinal Physiology Working Group of Cayetano Heredia and the John Hopkins Universities. Gastroenterology 1988; 95: 1178-84.

  4. Loffeld RJLF, Potters HVPJ, Stobberingh E, Flendrig JA, Spreeuwel JP van, Arends JW. Campylobacter associated gastritis in patients with non-ulcer dyspepsia: a double blind placebo controlled trial with colloidal bismuth subcitrate. Gut 1989; 30: 1206-12.

  5. Patchett S, Beattie S, Leen E, Keane C, O'Morain C. Eradicating Helicobacter pylori and symptoms of non-ulcer dyspepsia. Br Med J 1991; 303: 1238-40.

R.J.L.F.
Loffeld

Zaandam, september 1993,

Is de meningsvorming over de rol van HP bij het peptisch ulcus inmiddels voldoende uitgekristalliseerd, de rol van HP bij functionele dyspepsie (‘non-ulcer dyspepsia’) is nog onderwerp van discussie, die overigens met bijzondere heftigheid gevoerd wordt. Terecht merken de collegae Smout et al. op dat de pathogenese van functionele dyspepsie complex is. Uiteraard nemen bij hen de motiliteitsstoornissen een belangrijke plaats in, maar toch schrijven ook zij aan HP een zekere rol toe, aangezien in een recente publikatie van hun hand over functionele dyspepsie de afwezigheid van HP een insluitingscriterium was (1993;1772-5). Smout et al. stellen dat wij ervan uitgaan dat met HP samenhangende gastritis en dyspepsie identieke zaken zijn. Niets is minder waar en dit wordt ook in ons artikel nergens als zodanig gesteld. Zij stellen dat de rol van HP dubieus is en refereren aan een aantal onderzoeken waarin eradicatie van HP niet leidt tot vermindering van dyspepsie-klachten. Er zijn echter ook voldoende onderzoeken voorhanden waarin gunstige effecten bij patiënten met functionele dyspepsie gemeld worden,1-6 of volstrekt tegenstrijdige resultaten van behandeling met H2-blokkers of prokinetica. Dit illustreert de complexiteit van functionele dyspepsie. Smout et al. verwijzen ook naar Patchett et al., die concludeerden dat HP geen rol speelt bij functionele dyspepsie. Vermoedelijk hebben zij deze resultaten voortijdig gepubliceerd (door publikatiedrang?), want tijdens zowel het 4e als het 6e internationale congres over HP hebben de auteurs hun conclusies herroepen,5 omdat bleek dat er bij een langere follow-up-duur wel degelijk een verschil te zien was in de klachtenscore van patiënten bij wie HP al dan niet geëradiceerd was.

Smout et al. stellen dat er geen verschil is in prevalentie in het vóórkomen van HP bij patiënten met dyspepsie en gezonden. Uit de literatuur blijkt echter overduidelijk dat er wel degelijk een verschil is, zeker indien men corrigeert voor leeftijd, geslacht en socio-economische status.78 Helaas is het echter vooralsnog niet mogelijk de subgroeppatiënten met dyspepsie die daadwerkelijk een met HP samenhangende gastritis hebben op voorhand te identificeren. Ook referentie 4 wordt niet correct geciteerd. Indien men ervan uitgaat dat het eindresultaat van de behandeling het verdwijnen van de klachten moet zijn, kan men opmerken dat alleen bij de behandelde groep bij een aantal patiënten de klachten verdwenen en een aantal andere klachten duidelijk sterker verminderde dan in de placebogroep.

Wij beweren niet dat HP de enige oorzaak is van functionele dyspepsie of synoniem is met dit syndroom. Wij hebben slechts gepoogd aan te sluiten bij de praktijksituatie en te komen tot een goed advies voor diagnostiek en vooral voor therapie. Wij stellen alleen dat indien men kiest voor een pragmatische aanpak op basis van kosten en effectiviteit, het beste gekozen kan worden voor bismutoxide als eerste therapie. Hopelijk zullen artsen die regelmatig de frustrerende behandeling van patiënten met functionele dyspepsie hebben meegemaakt dit weten te waarderen.

R.J.L.F. Loffeld
C.K. Schipper
F.F.H. Rutten
Literatuur
  1. Rokkas T, Pursey C, Uzoechina E, et al. Non-ulcer dyspepsia and short term De-Nol therapy: a placebo controlled trial with particular reference to the role of Campylobacter pylori. Gut 1988; 29: 1386-91.

  2. Kang JY, Tay HH, Wee A, Guan R, Math MV, Yap I. Effect of colloidal bismuth subcitrate on symptoms and gastric histology in non-ulcer dyspepsia. A double blind placebo controlled study. Gut 1990; 31: 476-80.

  3. Lanza FL, Skoglund ML, Rack MF, Yardley JH. The effect of bismuthsubsalicylate on the histologic gastritis seen with Campylobacter pylori: a placebo controlled randomised study. Am J Gastroenterol 1989; 84: 1060-4.

  4. Goh KL, Panasakthi N, Peh SC, Wang NW, Lo YL, Putchucheary SD. Helicobacter pylori infection and non-ulcer dyspepsia: the effect of treatment with colloidal bismuth subcitrate. Scand J Gastroenterol 1991; 26: 1123-31.

  5. McCarthy C, Patchett S, Collins R, Beattie S, Keane C, O'Morain C. The role of Helicobacter pylori in non-ulcer dyspepsia. Italian J Gastroenterol 1991; 23 (Suppl): P210.

  6. Petrino R, Di Napoli A, Boero M, Belis D, Bottino P, Chiandussi L. Cure of chonic dyspepsia with eradiction of Helicobacter pylori infection. Italian J Gastroenterol 1991; 23 (Suppl): P213.

  7. Loffeld R, Stobberingh E, Spreeuwel JP van, Flendrig JA. Arends JW. The prevalence of anti Campylobacter pylori antibodies in patients and healthy blood donors. J Med Microbiol 1990; 32: 105-9.

  8. Shallcross TM, Rathbone BJ, Heatley RV. Campylobacter pylori and non-ulcer dyspepsia. In: Rathbone BJ, Heatley RV, eds. Campylobacter pylori and gastroduodenal disease. Oxford: Blackwell, 1989; 155-66.