Koemelkallergie bij zuigelingen: nieuwe inzichten

Klinische praktijk
Paul L.P. Brand
Hanneke Rijk-van Gent
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A3508
Abstract

Samenvatting

  • Verschijnselen van koemelkallergie zijn aspecifiek, zodat vermeende koemelkallergie veel vaker voorkomt dan werkelijk aangetoonde koemelkallergie.

  • Koemelkallergie bij zuigelingen is dus waarschijnlijk een zeldzaam ziektebeeld; het komt naar schatting bij < 1% van de zuigelingen voor.

  • Het enige nuttige aanvullende onderzoek voor diagnostiek is een, bij voorkeur dubbelblinde, voedselprovocatie.

  • Behandeling van koemelkallergie bestaat uit koemelkvrije voeding (bij voorkeur intensief gehydrolyseerd wei-eiwit) vanaf het moment dat de borstvoeding wordt gestopt tot de leeftijd van 6-12 maanden.

  • Bijvoeding kan volgens het gebruikelijke schema worden geïntroduceerd; er is geen wetenschappelijke basis voor het ‘hypoallergene introductieschema’ van bijvoeding.

  • Preventie van koemelkallergie met hypoallergene zuigelingenvoeding (partieel gehydrolyseerd koemelkeiwit) in het eerste levensjaar is niet succesvol gebleken, en kan niet langer worden aanbevolen.

  • In de toekomst is wellicht orale immunotherapie voor koemelkallergie mogelijk.

Auteursinformatie

Isala klinieken, Amalia Kinderafdeling, Zwolle.

Antonius Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Sneek.

Drs. H. Rijk-van Gent, kinderarts.

Contact Prof.dr. P.L.P. Brand, kinderarts (p.l.p.brand@isala.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 1 juni 2011

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Volgens Brand en Rijk-van Gent  is melk van  dromedarissen  niet geschikt voor de behandeling van koemelkallergie, omdat melk van deze eenbultige kamelen, evenals melk  van paarden, ezelinnen en geiten, een grote kruisovergevoeligheid vertoont met koemelk[1].

Ruim 80 % van de patiënten met koemelk allergie is  overgevoelig voor het koemelkeiwit β-lactoglobuline[2]. Melk van dromedarissen bevat, evenals humane  melk,  geen β-lactoglobuline,  in tegenstelling tot melk van paarden, ezelinnen en geiten[3]. Dit suggereert dat melk van dromedarissen wel verdragen kan worden door patiënten met koemelkeiwit allergie. Klinisch onderzoek  ondersteunt deze veronderstelling[4]. 

Voor zuigelingen met koemelkallergie bestaan, zoals Brand en Rijk-van Gent  terecht opmerken, voldoende goede alternatieve voedingen.  De smaak hiervan is echter zodanig dat kinderen ouder dan 1 jaar deze niet meer willen nuttigen.  Ook kunnen zij andere koemelkproducten, waaronder chocola, brood en pannenkoeken, niet verdragen. Ofschoon de prevalentie van bewezen koemelk allergie afneemt met de leeftijd, blijft een substantieel aantal kinderen ouder dan 1 jaar last houden  van koemelkallergie.

Om na te gaan of deze kinderen melk van dromedarissen (en daarmee producten van deze melk) inderdaad goed kunnen verdragen,  zijn wij op dit moment bezig met de voorbereidingen voor een een gerandomiseerd onderzoek waarin de  effectiviteit van dromedarissen melk en paardenmelk bij kinderen ouder dan 1 jaar met een bewezen koemelkallergie zal worden bestudeerd.

 

 

Dr. M.G. Smits, neuroloog, coördinator kamelenmelk onderzoek Nederland. Ziekenhuis Gelderse Vallei Ede, Smitsm@zgv.nl.

 Dr. E. de Vries, kinderarts-infectioloog/immunoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis ’s-Hertogenbosch, E.d.Vries@jbz.nl

 

Literatuur

    1.    Brand P.L.P., Rijk-van Gent H. Koemelkallergie bij zuigelingen: nieuwe inzichten. Ned Tijdschr Geneeskd2011;155:1214-8.

    2.    Nodake Y, Yamasaki N. Some properties of a macromolecular conjugate of lysozyme prepared by modification with a monomethoxypolyethylene glycol derivative. Biosci Biotechnol Biochem 2000;64:767-74.

    3.    Beg OU, Bahr-Lindstrom H, Zaidi ZH, Jornvall H. A camel milk whey protein rich in half-cystine. Primary structure, assessment of variations, internal repeat patterns, and relationships with neurophysin and other active polypeptides. Eur J Biochem 1986;159:195-201.

    4.    Shabo Y, Barzel R, Margoulis M, Yagil R. Camel milk for food allergies in children. Isr Med Assoc J2005;7:796-8.

 

 

Wij danken de collega's Smits en de Vries voor hun reactie op ons artikel. Op grond van de waarnemingen die zij bespreken is het inderdaad denkbaar dat kinderen met een koemelkallergie niet zouden reageren op kamelen- of dromedarissenmelk omdat dit geen b-lactoglobuline bevat. Dit is echter geen garantie op het uitblijven van "kruis"-allergie. Een allergie voor meerdere voedingsmiddelen is namelijk lang niet altijd het gevolg van een reactie op biologisch verwante of vergelijkbare allergenen. Zo zijn pinda's en noten botanisch niet verwant, maar komt allergie voor zowel pinda als een of meerdere noten bij dezelfde patiënt toch regelmatig voor. Recent toonden wij aan dat kinderen die gesensibiliseerd zijn voor multipele allergenen (polysensibilisatie) niet berust op kruisovergevoeligheid voor biologisch verwante allergenen, maar meer een uiting was van een algeheel "gevoeliger" allergisch fenotype.(1)

Uiteindelijk kan dus alleen proefondervindelijk worden uitgezocht of kamelen- of dromedarissenmelk een redelijk alternatief is voor kinderen met een koemelkallergie. Of deze melksoorten beter smaken en dus beter verdragen worden dan de nu gebruikte eiwithydrolysaten of sojaprodukten dient ook te worden onderzocht alvorens daar stellige uitspraken over kunnen worden gedaan. De praktijk leert nu dat de meeste kinderen met een koemelkallergie een eiwithydrolysaat goed verdragen tijdens de zuigelingenperiode, en daarna meestal goed kunnen overstappen op sojamelk, als ze nog steeds allergisch zijn na hun eerste verjaardag. Die ervaring hebben we ook in ons artikel beschreven.

 

Zwolle en Sneek, augustus 2011

Paul Brand en Hanneke Rijk

 

1. Baatenburg de Jong A, Dikkeschei LD, Brand PLP. Sensitization patterns to food and inhalant allergens in childhood: a comparison of non-sensitized, monosensitized, and polysensitized children. Pediatr Allergy Immunol 2011;22:166-71.