artikel
Bij een onderzoek naar de ontwikkeling van de medische basisvakken bij het Athenaeum Illustre, na 1877 de Gemeente Universiteit van Amsterdam,1 stuitte ik op de wonderlijke figuur van mijn verre ambtsvoorganger Jacobus van Rees, van wie ik in dit artikel een levensschets geef.
De eerste hoogleraar in de weefselleer
In 1879 besloot Place, de toenmalige hoogleraar fysiologie aan de Amsterdamse universiteit, om ten behoeve van onderzoek en onderwijs in de weefselleer de jonge dr.J.van Rees uit Utrecht naar Amsterdam te halen. Aanvankelijk assistent, werd Van Rees in 1886 tot lector benoemd en in 1889 tot buitengewoon hoogleraar in de weefselleer, de eerste leerstoel op dit gebied in Nederland. Figuur 1 toont het gezin van de jonge lector, waarschijnlijk in hun woning aan de Jodenbreestraat, met zijn vrouw A.van Rees-Vatiché (een begaafd pianiste) en de twee kinderen Lizzy en Otto waarvan de laatste later een bekend kunstschilder is geworden.2 Van Rees zelf wordt afgebeeld met schildersattributen en enkele stukken van zijn hand. Hij was een niet onverdienstelijk amateurschilder, later werd hij ook lid van Arti et Amicitiae te Amsterdam. Zijn tekentalenten gebruikte hij ook in zijn vak.
Van Rees is tot zijn pensionering in 1924 buitengewoon hoogleraar gebleven, hoewel hij in principe een fulltime-functie uitoefende. Pas met de benoeming van Heringa in 1926 werd de histologie een ordinariaat waardig gekeurd. Deze leerstoel in de weefselleer of ‘histiologie’ (Van Rees hechtte zeer aan de spelling van de laatste benaming, vanwege de hieruit blijkende afkomst van het Griekse woord histion = zeil of weefsel) is dus ontstaan als een afsplitsing van de fysiologie. Dit is in Nederland niet overal het geval geweest.3 Toen Heynsius in 1858 bij het Athenaeum tot eerste hoogleraar in de fysiologie werd benoemd, werd hij ook belast met het onderwijs in ‘die tak van wetenschap welke men gewoon is weefselleer (histiologie) te heten’. Het voorstel was afkomstig van Vrolik, de geheel op de morfologie ingestelde hoogleraar ontleedkunde, die wel af wilde van het onderwijs in ‘dat gedeelte van de wetenschap dat zijn grondslag vindt in chemisch en physisch onderzoek om de leer der stoffelijke verrigtingen van het menselijk ligchaam toe te lichten’.4
In de jaren zestig kampte het Athenaeum met ruimteproblemen. Daardoor kwam de gemeente tot het plan om het voormalig leprozenhuis aan de Deventer Houtmarkt (het latere J.D.Meijerplein) grondig te verbouwen en te bestemmen voor de fysiologie en de anatomie. Er zouden daar tevens een armenschool en een politiebureau worden gevestigd, het laatste merkwaardigerwijze in de bouwplannen gesitueerd tussen de anatomie en de fysiologie.4 Omdat in het oude gebouw zogenaamde proveniers woonden, die zich voor het leven hadden ingekocht voor verzorging door de gemeente, moesten dezen eerst schadeloos worden gesteld. In 1865 werd het voorstel door de gemeenteraad goedgekeurd en enige jaren later werd het gebouw in gebruik genomen.
De histologie werd met de instelling van een leerstoel als discipline erkend, maar pas in 1928 werd aan Heringa een eigen behuizing aan de Sarphatistraat ter beschikking gesteld. Al veel eerder (1909) was Bolk met zijn anatomie verhuisd naar de nieuwbouw aan de Mauritskade, zodat na 1928 in het oude complex alleen de fysiologie (en enige tijd de fysiologische chemie) achterbleef, totdat het gebouw in 1961 voor de bouw van de IJ-tunnel geheel werd gesloopt.
Van microscopist naar idealist
Van Rees was dus een welkome versterking van de basisvakken en Place zal zijn gewezen assistent zeker alle steun hebben verleend om zich te installeren, voorzover de beperkte ruimte en middelen dit toelieten. Er waren ook goede redenen om grote verwachtingen te koesteren van deze nieuwe kracht in een Jong vakgebied. Afkomstig uit een intellectueel en kunstzinnig milieu en als student niet onbemiddeld (zijn vader, die op 43-jarige leeftijd bij een zwempartij in de Kromme Rijn verdronk, was hoogleraar in de economie te Utrecht), was hij in staat als student in de biologie lange studiereizen te maken. Zo bezocht hij onder meer Freiburg, terwijl hij in Napels van Spengel het gebruik leerde van het microtoom en de paraffine-techniek, een nieuw snufje in die dagen dat in Nederland nog niet werd toegepast. In 1876 won hij als student een gouden medaille bij de laatste door het Athenaeum Illustre uitgeschreven prijsvraag met een scriptie over de gebeurtenissen bij de metamorfose van de vliegenlarve, geïllustreerd met tekeningen van eigen hand. Zijn promotie in 1878 bij Harting in Utrecht ging weer over een zuiver fysiologisch onderwerp, de ademhaling bij een krabbensoort.5 Hierna kwam hij in zijn onderzoek weer terug op de metamorfose. Hij heeft hierbij opheldering weten te verschaffen over de wijze waarop vervallen weefsel in de metamorfoserende larve wordt afgebroken.6 In feite heeft hij hiermee de fagocytose beschreven,7 geheel los van Metchnikoff die als de ontdekker van de fagocytose te boek staat.8 Verder heeft Van Rees zich op het gebied van de celbiologie beziggehouden met ‘chorocyten’ (‘Wanderzellen’) die voedingsstoffen zouden aanvoeren aan hongerende cellen en daardoor de delingsactiviteit hiervan zouden beïnvloeden.9 Al hebben deze denkbeelden goeddeels geen stand kunnen houden, het waren tenminste originele wetenschappelijke speculaties, die voortbouwden op opvattingen uit die tijd. Hij was een uitstekend microscopist (figuur 2), die zijn publicaties illustreerde met zeer goed uitgevoerde tekeningen die hij altijd zelf maakte.
Voor het onderwijs, waar hij zich zeer voor inzette, begon hij in 1899 met een atlas met tekeningen van eigen hand (figuur 3), die in afleveringen zou verschijnen,10 maar waarvan er voorzover na te gaan slechts 2 zijn gepubliceerd. Het maken van tekeningen zoals die in figuur 3 en 4 is extreem tijdrovend en dat dit project is blijven steken, zoals ook zijn wetenschappelijke activiteit na 1895 schijnt te zijn verzand, is tekenend voor de geleidelijke veranderingen in Van Rees‘ interesse, die zich van het laboratorium naar de samenleving verlegde. Hij ontwikkelde zich hierbij tot een maatschappij-idealist en strijder tegen machtsmisbruik en andere misstanden in de samenleving die de mensen van hun vrijheid beroofden. De tomeloze activiteit die Van Rees in deze richting ontwikkelde, betrof behalve drankbestrijding (hij was één van de oprichters van de Geheelonthoudersbond), vegetarisme en antimilitarisme ook de rein-levenbeweging. Zijn talrijke geschriften verschenen in het Tijdschrift voor Drankbestrijding, de Vegetarische Bode, het blad van de anarchistische humanitaire beweging, het periodiek van de Orde der Goede Tempelieren (hij manifesteerde zich hierbij ook in internationaal verband), het tijdschrift Vrede, enzovoort. Een collectie van deze geschriften bevindt zich in het Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. In het Goois Museum bevindt zich verder nog een gedrukt exemplaar van een toneelstuk ’De sluipmoordenaar‘, van Van Rees, uitgegeven door de Geheelonthoudersbond.
Ook nam Van Rees in dit tijdschrift deel aan een felle polemiek over vivisectie waarbij hij – hij was er uiteraard tegen – zijn tegenstanders voor ‘verachtelijke, eerloze sujetten’ uitmaakte, hetgeen een nogal verschrikt commentaar van de redactie uitlokte.11 Daarnaast hield hij lezingen in het land hierover, maar ook over allerlei ethische ‘quaesties’ waaronder de vraag of de gehuwde vrouw mocht fietsen, hetgeen omstreeks 1900 een groot probleem schijnt te zijn geweest. Vaak moest hij na zulke spreekbeurten in Beek of Roodeschool op een brits in het laboratorium overnachten omdat hij de laatste trein naar zijn woonplaats Hilversum had gemist en hij toch de volgende morgen zijn college wilde geven.12
Door vele groepen werd Van Rees op handen gedragen vanwege zijn onverschrokken stellingname. Dit blijkt o.a. uit het boekje Prof.dr.J.van Rees dankbaar herdacht, dat kort na zijn dood is verschenen.13 Van Rees‘ idealisme vond later ook weerklank in zijn visie op het vak van de weefselleer. Zo schrijft hij in een openbare les aan het begin van de cursus 1911-1912 die in druk is verschenen:14 ’en nu moet ik alweer vragen: is de sprong zo groot, als ik van dit histiologies verschijnsel de maatschappelike toepassing willende maken, eens van de cellen als levende eenheden en ‘elementairorganismen’ op de mensen als levende eenheden van hogere orde overstap, en van de cel-maatschappij d.i. ons lichaam, op de grote samenleving van personen, d.i. de Maatschappij? Vooreerst: hebben niet cellen en mensen dit ontzaglike met elkaar gemeen, dat ze beide levende weefsels zijn, met alle vermogen en noodzaak tot levensverrichtingen als ademing, voeding, assimilatie en groei, ja zelfs voortplanting, prikkelbaarheid en bewegingsvermogen?‘
Curieuze spelling
De curieuze spelling, waarvan reeds eerder gewag is gemaakt, is één van de facetten van de caleidoscopische persoonlijkheid van Van Rees, die over vrijwel alle aspecten van het leven zijn eigen inzichten had. Daarbij stond voorop dat ieder individu zich zo vrij mogelijk moest kunnen ontwikkelen, zonder dwang van buitenaf, hetgeen hij het christelijk-anarchistische gedachtegoed noemde. Ook sloot hij zich aan bij de voorstanders van de vereenvoudigde spelling van Kollewijn uit 1898. Typerend is een redactionele voetnoot bij een artikel van Van Rees in dit tijdschrift uit 1906 over de klieren van Drunner waarin taalkundige noviteiten voorkwamen:15 ‘Aangezien prof. VAN REES de plaatsing van zijn stuk afhankelijk stelde van de overneming der door hem gevolgde spelling, hebben wij, ..., bij wijze van uitzondering, in deze afwijking van de eenvormigheid onzer spelling moeten toestemmen’. Het laat zich raden hoe de huidige redactie zou hebben gereageerd.
Van Rijnberk, die in 1909 was benoemd tot hoogleraar fysiologie als opvolger van Place, had niet veel op met de bevlogen idealist van de hoekkamer (het laboratorium) en ook Bolk was weinig geïnteresseerd in maatschappelijke misstanden. Het trio van collegae proximi is op onnavolgbare wijze geportretteerd door de toenmalige student Simon Vestdijk in De vrije vogel en zijn kooien uit de Anton Wachter-romans:16 ‘... terwijl de histologie of weefselleer door professor Reetra Van Rees, een idealist, die een wat warhoofdige indruk maakte, zo chaotisch werd voorgedragen, dat hijzelf met een leerboek zijn voordeel had kunnen doen. Prof.Reetra, wiens baardig hoofd met fraaie ramsogen aan een Indische yogi deed denken, was een groot man in de drankbestrijding en aanverwante branches, tot rein leven toe... Anton liet zich vertellen, dat hij vroeger heel ’goed‘ was geweest en voortreffelijk gewerkt had over de fagocytose. Het enige waarin hij professor Reetra zag uitmunten was het duwen van een handkar over de Muiderbrug. De man erachter had het best alleen afgekund; maar nauwelijks zag de Professor, die daar, blootshoofds naar zijn gewoonte, met twee, ook nogal idealistisch uitziende studenten liep te wandelen, hoe daar gezwoegd werd door een medeschepsel, of hij schoot toe, erg jeugdig ondanks zijn grijze haren, en acht handen verrichtten nu het werk, waarbij de duwers elkaar een beetje hinderden. ... Neen, dan waren Bolt Bolk en Reinders Van Rijn-berk uit ander hout gesneden. Hij had hen zonder dralen getaxeerd als ’cynici‘, en dat waren zij ook wel, Bolt meer ondoorgrondelijk, Reinders meer in het opzichtige ... Maar ook de niet ongetrouwde Reinders was een ’vrouwenman‘, – Reetra bepaald niet, diens belangstelling voor ongehuwde moeders was anders gericht, hoger; en het kwam Anton voor, dat hier een geheim verband moest bestaan tussen reputatie en prestatie, en dat het geen toeval kon zijn, dat de lichten der wetenschap rabouwen waren, sluwe verleiders, – scharrelaars.... Van deze twee opvoeders der jeugd verspreidde Reinders wel een minder krachtig wetenschappelijk licht dan Bolt’.
Het is misschien enigszins begrijpelijk te noemen dat het tentamen histologie dat Van Rees afnam en waarbij hij zo mak was als een lam (aldus Vestdijk), door Bolk en van Rijnberk als een onvoldoende waarborg werd gezien. Zij ontzagen zich in elk geval niet op hun tentamens ook delen van de weefselleer te vragen. Grover kon het al niet, schrijft Brugman.4 Dit alles kan echter niet worden afgedaan als tegenwerking van beslist niet erg meegaande collega's. De notulen van het College van Curatoren van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam van 9 juli 1911 vermelden de afwijzing van een verzoek van Van Rees om salarisverhoging (mogelijk ging het hierbij ook om een omzetting van het extraordinariaat in een ordinariaat).17 De curator Blooker merkt hierbij op: ... ‘dat Prof. Van Rees na de Paaschvacantie pleegt te spreken over allerlei zaken die met de histiologie in geen of slechts ver verwijderd verband staan’. Wat dat voor zaken waren, laat zich raden. Dat de histologie geheel zou zijn geatrofieerd, is anderzijds toch geen juiste voorstelling van zaken. Zo promoveert in 1921 M.W.Woerdeman bij Van Rees.18
Hechtenis
Een figuur zoals Van Rees zou ook in de huidige tijd in botsing zijn gekomen met de gevestigde orde, laat staan in de standenmaatschappij van rond 1900. Nadat hij (midden in de oorlog 1914-1918) een manifest had ondertekend waarbij jongeren werden opgeroepen om dienst te weigeren, kwam hem dit op een veroordeling te staan en werd hij in 1916 voor korte tijd in hechtenis genomen. In het dossier in het Instituut voor Sociale Geschiedenis bevinden zich stapels briefkaarten uit het hele land met opschriften als ‘Broeder, houd vol’ die hij in de gevangenis heeft ontvangen. De curatoren zaten intussen met het probleem wat zij moesten doen met een hoogleraar die in de gevangenis zat. Zij losten dit op door Van Rees achteraf te schorsen voor de periode van zijn detentie, die overigens maar kort heeft geduurd. De vastberadenheid en de doortastendheid waarmee hij zijn sociale idealen uitdroeg (de rechters hadden een lange en bewogen toespraak moeten aanhoren) legde hij niet aan de dag bij het uitbouwen van zijn vakgebied en het verdedigen van zijn territorium aan het J.D.Meijerplein.
Landbouwkolonie
In de jaren 1880-1890 heeft Van Rees op verschillende adressen in Amsterdam gewoond, het laatst in de Jodenbreestraat. Omdat hij zich daarna steeds meer ging bezinnen op het ‘natuurlike’ leven (hij was ook een pionier bij het kamperen) huurde hij in 1891 een huis aan de Hoge Naarderweg te Hilversum, weg van de stad. Enkele jaren later rezen plannen voor een eigen huis, dat weinig van een hutje op de hei had; niemand minder dan Berlage werd opdracht gegeven om de kapitale villa ‘Reehoeve’ te ontwerpen op de Trompenburg in Hilversum met glas-in-loodramen en fresco's van Derkinderen in de hal. Van Rees had zelf de ontwerpen hiervoor gemaakt, rijk aan allerlei symboliek. In de royale hal van deze inmiddels afgebroken villa hield van Rees ‘volksavonden’ voor boeren en arbeiders uit het Gooi, met voorlezingen uit de werken van Tolstoi en andere klassieken. Daarbij werden alcoholvrije dranken geschonken onder de klanken van een zangkoor en werd een relatie met de Gooise bevolking gelegd, die inniger leek dan die met de faculteit. Later verhuisde de familie naar een kleiner huis in Laren. In het Gooi speelde Van Rees zijn hoogste troeven uit met een maatschappelijk experiment, uitgaande van een groepje rond het in 1897 opgerichte tijdschrift Vrede, Orgaan tot bespreking van de praktijk der liefde, orgaan van de Internationale Broederschap. Deze beweging, met Van Rees als voornaamste exponent naar buiten, kreeg meer concrete vorm bij de stichting van een landbouwkolonie eind 1899, waarvoor de grond, op de grens van Blaricum en Laren, door Van Rees was gekocht. In januari 1900 kon de kolonie kon beginnen. In tegenstelling tot Frederik van Eedens ‘Walden’ (gestart in 1898) was in de kolonie van de Internationale Broederschap niet het economische aspect het belangrijkst, maar de verwezelijking van een gemeenschap op Tolstojaans-religieuze grondslag.19 Essentieel was het gemeenschappelijk bezit van huisraad, werktuigen en geld. De gewezen predikant Kijlstra zwaaide de anarchistische scepter over de kolonie. Na korte tijd bleek dat de grond vrijwel ongeschikt was voor landbouw, zodat de inkomsten hieruit dus zeer karig waren. Wel zorgde een bakkerij voor enige inkomsten en was er een drukkerij die goed rendeerde.
Van Rees kwam wel vaak in de kolonie (figuur 5), maar ging er niet wonen. Zijn kinderen mochten er niet komen. Over het geheel genomen waren de 20-30 personen in de kolonie van lagere komaf. Er heerste een spartaans regiem: er was geen elektrisch licht behalve in de gemeenschapszaal en de kolonisten moesten met blote voeten in klompen lopen. Een journaliste die in 1901 een paar dagen op bezoek kwam, vermeldt een reveil om half zes 's morgens, een karig ontbijt en een avondmaal met erwtensoep en daarna rijst met bramen, door de kinderen geplukt.20
Aan het marginale bestaan van de kolonie, die ook nog door hevige interne ruzies over de zuiverheid van de leer werd geplaagd, kwam in 1903 een abrupt einde. De kolonisten hadden gemene zaak gemaakt met de spoorwegstakers van die dagen en de langs het kolonieterrein lopende rails van de Gooise tram opgebroken. Hierdoor konden de Huizense vissers en de Blaricumse boeren hun producten niet meer afvoeren. In de nacht van 13 op 14 april deed een aantal woedende boeren en vissers een aanval op de kolonie, die in de omgeving toch al niet in goede reuk stond. Daarbij werden de schamele opstallen in brand gestoken en de werktuigen vernield. Deze gebeurtenissen betekenden praktisch het einde van dit sociaal experiment.
Slot
Het Gooi bewaart aan Van Rees goede herinneringen: te zijner nagedachtenis is een bank met een in steen gehouwen beeltenis geplaatst op de hoek van de Hoge Naarderweg en de Godelindelaan te Hilversum (figuur 6). In het opschrift wordt hij herdacht als oud-voorzitter van de Internationale Orde der Goede Tempelieren. Dat hij ook hoogleraar te Amsterdam was, staat er niet bij vermeld. Ook werd in het Goois Museum in 1939 een tentoonstelling aan leven en werken van Jacobus van Rees gewijd, die vrijwel geheel in het teken stond van zijn sociale activiteiten. In dit tijdschrift werd overigens in de rubriek Binnenland op deze tentoonstelling de aandacht gevestigd, omdat toch hierbij een hoogleraar aan de medische faculteit van Amsterdam eer werd bewezen.21 Van Rees stierf in 1928, 4 jaar na zijn pensionering, in het door hem zo geliefde Gooi.
Ik dank H.R.Koene, ten tijde van het schrijven van dit artikel arts-stagiair bij dit tijdschrift, voor bibliografisch speurwerk, E.van Mensch, beheerder van het Goois Museum, voor het opsporen en ter beschikking stellen van illustratiemateriaal en C.E.Gravemeijer voor fotografisch werk.
Literatuur
James J. Een eeuw histologie aan de Universiteit vanAmsterdam. Amsterdam: Laboratorium voor Celbiologie en Histologie,1996.
Otto en Adya van Rees, leven en werk tot 1934. Catalogusbij een tentoonstelling in het Centraal Museum te Utrecht en het HaagsGemeentemuseum, 1975. Wijchen: De Kleijn, 1975.
Woerdeman MW. Ontstaan en plaats der histologie inNederland. Ned Tijdschr Geneeskd1978;122:1982-4.
Brugman CJM. Noe die meneer zegt we gaan verhuizen ha ha:een bijdrage tot de geschiedschrijving van het Fysiologisch Laboratorium teAmsterdam. 2e druk. Amsterdam: C.J.M.Brugman (exemplaar aanwezig in deCentrale Medische Bibliotheek van het Academisch Medisch Centrum),1987.
Rees J van. Over de luchtademing van Carcinus moenasproefschrift. Utrecht: Universiteit Utrecht, 1878.
Rees J van. Beiträge zur Kenntnis der innerenMetamorphose von Musca vomitoria. Zool Jahrb Morph 1988;Abt1:1-136.
Rees J van. Over de postembryonale ontwikkeling van Muscavomitoria. Maandblad voor Natuurwetenschappen 1885;6:1-11.
Langevoort LH, Benner R. Geschiedenis van de immunologie.In: Benner R, Dongen JJM van, Ewijk W van, Haaijman JJ, redacteuren. Medischeimmunologie. Utrecht: Bunge, 1996:477-510.
Rees J van. De beteekenis der chorocyten(‘Wanderzellen’) voor den graad der voeding van snel groeiendeweefsels. In: Snellen H, Einthoven W, Talma S, Place T, MacGillavry ThH,Stokvis BJ, redacteuren. Feestbundel van Natuur- en GeneeskundigeOnderzoekingen, ter gelegenheid van den 70sten verjaardag van FranciscusCornelis Donders bijeengebracht en den beminden leermeester toegewijd doordankbare leerlingen. Amsterdam: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde1888:294-307.
Rees J van. Atlas der Miekroskopiese Anatomie tengebruike bij het onderwijs en de praktiese oefeningen in de weefselleer aanonze Univerziteiten. Amsterdam: Versluys, 1899.
Redactioneel commentaar.Ned Tijdschr Geneeskd 1898;34(ii):753-4.
Woerdeman MW. In memoriam J.van Rees 16 april 1854-4januari 1928. Ned Tijdschr Geneeskd1928;72(i):151-3.
Arriëns J, Ledeboer JH, Meulen P v.d. Prof.dr.J.vanRees dankbaar herdacht. Assen: Van Gorcum, 1929.
Rees J van. Eenheid van tegendelen in het licht vanfeiten op het gebied van de weefselleer. Openbare les gehouden bij denaanvang van de cursus 1911-1912. Amsterdam: Scheltema & Holkema,1912.
Rees J van. Waar komen de klieren van Brunner vandaan?Ned Tijdschr Geneeskd1906;42(i):857-63.
Vestdijk S. De vrije vogel en zijn kooien. AntonWachter-romans 6. 4e druk. Den Haag: Nijgh & Van Ditmar,1976:53-5.
Notulen curatoren Universiteit van Amsterdam 3.7.1911.P.A. inv. 279 nr 4. Amsterdam: Gemeente-Archief Amsteldijk, 1911.
Woerdeman MW. Histiologisch onderzoek naar denfibrillairen bouw van eenige cellen en weefsels proefschrift.Zaandijk: Heijnis Tsz., 1921.
Becker F, Frieswijk J. Bedrijven in eigen beheer. 3edruk. Kolonies van de christen-anarchisten. Nijmegen: SocialistieseUitgeverij, 1976: 100.
Broerse MWJL. De kolonie van de InternationaleBroederschap te Blaricum. Blaricum: Historische Kring, 1987.
Berichten Binnenland.Ned Tijdschr Geneeskd1939;83(i):1269.
Reacties