Hypoglykemische cerebrale schade bij gezonde aterme neonaten die uitsluitend borstvoeding krijgen

Klinische praktijk
S. Buitendijk
L.S. de Vries
F. Groenendaal
M.C. Toet
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:721-6
Abstract

Dames en Heren,

Een van de vuistregels van WHO-Unicef om borstvoeding te promoten luidt: ‘Geef pasgeborenen geen andere voeding dan borstvoeding en ook geen extra vocht, behalve op medische indicatie’.1 Eerder werd in dit tijdschrift besproken dat deze vuistregel kan leiden tot problemen in de praktijk: een tekort aan borstvoeding gedurende de eerste levensdagen tot -weken kan bij gezonde aterme pasgeborenen gepaard gaan met ernstige dehydratie en hyperbilirubinemie.2-6 Een tekort aan voeding bij gezonde aterme neonaten kan ook symptomatische hypoglykemieën veroorzaken.7 De gevolgen van een al dan niet persisterende symptomatische hypoglykemie kunnen desastreus zijn, in de vorm van irreversibele cerebrale schade.7-13 Tijdige herkenning van risicofactoren voor het ontstaan van hypoglykemie is daarom van het grootste belang.14 Dit illustreren wij aan de hand van de volgende 2 ziektegeschiedenissen.

Patiënt A, het eerste kind van gezonde ouders, werd aterm poliklinisch onder leiding van de verloskundige geboren. Het…

Auteursinformatie

VieCuri, Medisch Centrum voor Noord-Limburg, afd. Kindergeneeskunde, Venlo/Venray.

Mw.S.Buitendijk, arts in opleiding tot kinderarts.

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Wilhelmina Kinderziekenhuis, afd. Neonatologie, Postbus 85.090, 3508 AB Utrecht.

Mw.prof.dr.L.S.de Vries, hr.dr.F.Groenendaal en mw.dr.M.C.Toet, kinderartsen-neonatologen.

Contact mw.dr.M.C.Toet (m.toet@umcutrecht.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.A.M.
Leebeek-Groenewegen

Capelle a/d IJssel, april 2008,

Wij willen enkele kanttekeningen plaatsen bij het artikel van Buitendijk et al. (2008:721-6). De titel is onjuist, aangezien patiënt A geen gezonde neonaat was: er was sprake van hypothermie direct post partum en op de derde levensdag werd polycytemie gediagnosticeerd. Het is zeker niet uitgesloten dat deze combinatie van problemen de primaire oorzaak was van de hypoglykemie. Verder kreeg patiënt B niet uitsluitend borstvoeding, maar ook water. Het geven van water vermindert de dorstprikkel en hiermee de borstvoedingsfrequentie en belemmert hierdoor het goed op gang komen van de moedermelkproductie. Het ‘bijvoeden’ met water is dan ook een reeds lang verlaten praktijk in door Unicef gecertificeerde ‘baby friendly hospitals’.1

In het artikel missen wij essentiële informatie over de borstvoeding. Er wordt geen melding gemaakt van de frequentie en de kwaliteit van het aanleggen bij deze kinderen. Er wordt alleen vermeld dat patiënt A frequent aangelegd werd. Patiënt B zou goed zuigen, maar de indruk bestond dat de borstvoeding matig op gang kwam. In plaats van het kind iedere 2 uur aan te leggen heeft hij de hele nacht geen voeding gekregen. Ook wordt niet beschreven of het drinken adequaat was; voedingsobservatie door een deskundige verzorgende is hiervoor noodzakelijk.

Voorts ontbreken gegevens over mictie en defecatie. Het gewichtsverlies (hier respectievelijk 8 en 3%) op zich geeft onvoldoende reden om te denken aan ondervoeding aan de borst. Een verlies tot 7% in de eerste drie dagen post partum is meestal acceptabel.

In deze situaties is er reden om extra goed op te letten of de borstvoeding naar wens verloopt en zo nodig de begeleiding van de moeder te intensiveren. Bij een gezonde zuigeling kan een gewichtsverlies van 10% of meer een reden zijn om met bijvoeding (afgekolfde moedermelk of kunstmatige zuigelingenvoeding) te starten. Indien bijvoeding gegeven wordt, is het van groot belang dat de moeder start met het afkolven van moedermelk en dat zij hierbij goed begeleid wordt, zodat zij haar moedermelkproductie kan optimaliseren.

Beide kinderen waren ernstig onderkoeld. Direct huid-op-huidcontact op de moederborst is de beste manier om na de bevalling hypothermie bij neonaten te voorkomen.2 Ongestoord huid-op-huidcontact in het eerste uur post partum draagt tevens bij aan het welslagen van de borstvoeding.

Wij vrezen dat in beide casussen de begeleiding bij borstvoeding in het kraambed tekortgeschoten is, waardoor er op alarmsignalen niet tijdig is gereageerd, met desastreuze gevolgen. De uitdaging aan de Nederlandse gezondheidszorg is de kennis over borstvoeding bij zorgverleners te optimaliseren.

A.A.M. Leebeek-Groenewegen
A.M. Oudesluys-Murphy
Literatuur
  1. Gartner LM, Morton J, Lawrence RA, Naylor AJ, O’Hare D, Schanler RJ, et al. Breastfeeding and the use of human milk. American Academy of Pediatrics Section on Breastfeeding. Pediatrics. 2005;115:496-506.

  2. Moore ER, Anderson GC, Bergman N. Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(2):CD003519.

Utrecht, augustus 2008,

Met belangstelling hebben wij de reactie van collega’s Leebeek-Groenewegen en Oudesluys-Murphy gelezen. Uiteraard zijn wij het geheel eens met de conclusie dat bij de beschreven patiënten de begeleiding in het kraambed tekortgeschoten is, met zeer ernstige gevolgen. Wij beschouwen de opmerkingen van collega’s Leebeek-Groenewegen en Oudesluys-Murphy dan ook als een nuttige aanvulling. Gezien de ernst van de gevolgen leek het ons daarom zinvol om problemen van de pasgeborene die op het eerste gezicht niet ernstig zijn (zoals ondertemperatuur) en met relatief eenvoudige middelen zijn op te lossen, toch opnieuw onder de aandacht te brengen. Op deze manier willen wij duidelijk maken dat goede kraamzorg daarbij van essentieel belang is. Uit ervaring blijkt dat het risico op hypoglykemie, met alle gevolgen van dien, nogal eens onderschat wordt.

Wij hebben geen gedetailleerde informatie over de borstvoeding en de exacte frequentie en kwaliteit van aanleggen.

M.C. Toet
B.A.
Semmekrot

Collegae Buitendijk et al. beschrijven twee gezonde aterme neonaten met cerebrale schade die uitsluitend borstvoeding krijgen (2008:721-6). Hun boodschap van tijdige herkenning van risicofactoren voor hypoglykemie onderschrijven wij, maar niet hun advies tot bijvoeding. Patiënt A zou ‘frequent aangelegd’ zijn, maar hoe vaak was dit dan: ieder uur, iedere 1-2 uur of iedere 2 of 3 uur? Patiënt B werd ‘niet vaak aangelegd’ (hoe vaak dan?), zou ‘goed zuigen aan de borst’ en werd ‘bijgevoed met water’. Al met al is dit zo weinig informatie dat de lezer geen beeld krijgt van hoe de borstvoeding nu werkelijk ging.

Goede borstvoeding begint al vóór de geboorte. Goede prenatale voorlichting, waarbij ook de vader betrokken wordt, leidt tot betere borstvoeding.1 Borstvoeding komt beter op gang als snel na de geboorte (< 1 uur) wordt aangelegd.2 Frequent aanleggen (met een interval van 1-1,5 uur) leidt tot meer voedingsinname3-5 en minder hypoglykemie.4 Elke vorm van bijvoeding, ook water, leidt tot minder drinken van het kind aan de borst, waardoor het systeem van vraag en aanbod negatief wordt beïnvloed.3 Dit leidt tot hyperbilirubinemie en hypoglykemie.3 4 Het geven van water als ‘bijvoeding’ is daarom obsoleet.3

Daarentegen zijn ons geen bewijzen bekend dat bijvoeding bij borstvoeding minder hypoglykemie geeft. Als ouders hebben gekozen voor borstvoeding en de pasgeborene blijkt een probleem te hebben, zoals neonatale hypoglykemie of hyperbilirubinemie, of een risicofactor, zoals hypothermie, dient men het probleem op te lossen in het gekozen voedingsstramien van borstvoeding: vaker aanleggen, niet bijvoeden. Daarnaast dient men te verifiëren of het kind goed aan de borst ligt en goed drinkt. Heeft het voldoende plasluiers en ontlastingsluiers? Zijn de borsten na de voeding minder gespannen dan ervoor? Bij symptomatische hypoglykemie of een bloedglucoseconcentratie onder een bepaalde kritische waarde (afhankelijk van de gebruikte bepalingsmethode) dient men niet alleen de genoemde maatregelen te treffen, maar ook onmiddellijk een glucose-infuus aan te leggen. Recent onderzoek op onze afdeling laat zien dat dit beleid resulteert in betere borstvoeding, zonder gevaarlijke hypoglykemieën.5

Ons motto is daarom bij neonatale hypoglykemie en borstvoeding: vaker aanleggen, tot in totaal 12 maal daags; niet bijvoeden; bij symptomen of persisterende hypoglykemieën een glucose-infuus geven naast de borstvoeding.

B.A. Semmekrot
M.L. Brouwer
G.P.J.M. Gerrits
P.G. Voorhoeve
Literatuur
  1. Scott JA, Landers MCG, Hughes RM, Binns CW. Factors associated with breastfeeding at discharge and duration of breastfeeding. J Paediatr Child Health. 2001;37:254-61.

  2. Dewey KG, Nommsen-Rivers LA, Heinig J, Cohen RJ. Risk factors for suboptimal infant breastfeeding behaviour, delayed onset of lactation, and excess neonatal weight loss. Pediatrics. 2003;112:607-19.

  3. Semmekrot BA, Vries MC de, Gerrits GPJM, Wieringen PMV van. Optimale borstvoeding ter preventie van hyperbilirubinemie bij gezonde, voldragen pasgeborenen. [LITREF JAARGANG="2004" PAGINA="2016-9"]Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:2016-9.[/LITREF]

  4. Eidelman AI. Hypoglycemia and the breastfed neonate. Pediatr Clin North Am. 2001;48:377-87.

  5. Voeten M, Gerrits GPJM, Voorhoeve PG, Semmekrot BA. Behandeling van neonatale hypoglykemie: frequenter aanleggen aan de borst versus bijvoeden met flesvoeding; retrospectief statusonderzoek. [LITREF JAARGANG="2008" PAGINA="1732-6"]Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1732-6.[/LITREF]