Hoe interpreteert de patiënt de huidige terminologie voor lichamelijk onverklaarde klachten?

Onderzoek
Eva M. Kingma
Raquel S. Moddejonge
Judith G.M. Rosmalen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:A4541
Abstract

Samenvatting

Doel

Evalueren hoe patiënten in de Nederlandse huisartsenpraktijk de bestaande terminologie voor lichamelijk onverklaarde klachten interpreteren, als aanvulling op de huidige academische discussie over eenduidige terminologie.

Opzet

Descriptief cohortonderzoek.

Methode

In de wachtkamer van 2 groepspraktijken, in de stad Groningen en in de provincie Drenthe, werden patiënten benaderd die op dat moment de huisarts bezochten. Aan de hand van een fictieve casus werd voor een aantal mogelijke diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid aan patiënten gevraagd wat de huisarts zou bedoelen wanneer de betreffende diagnose werd gesteld. Patiënten konden daarvoor kiezen uit 7 vooraf gekozen connotaties. Diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid waren ‘functionele moeheid’, ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’, ‘psychosomatische moeheid’, ‘medisch onverklaarde moeheid’ en ‘somatisch onvoldoende verklaarde moeheid’. De als negatief bestempelde connotaties waren: ‘het zit tussen de oren’, ‘u doet alsof’, ‘u stelt zich aan’. Wanneer minstens 1 negatieve connotatie bij een diagnose werd opgegeven, werd deze diagnose als beledigend bestempeld.

Resultaten

Er deden 184 patiënten mee aan het onderzoek. Van de alternatieve diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid werd ‘psychosomatische moeheid’ het vaakst als ‘beledigend’ geïnterpreteerd, namelijk door 65 (35%) patiënten. ‘Chronisch vermoeidheidssyndroom’ en ‘functionele moeheid’ werden als minst beledigend geïnterpreteerd, namelijk door respectievelijk 17 (9%) en 24 (13%) patiënten.

Conclusie

De termen ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’ en ‘functionele moeheid’ zijn het minst geassocieerd met negatieve interpretaties. Onze resultaten zouden kunnen impliceren dat patiënten termen voor lichamelijk onverklaarde moeheid mogelijk minder beladen vinden als deze minder verwijzen naar een psychische oorzaak.

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit Groningen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Interdisciplinair Centrum Psychopathologie en Emotieregulatie (ICPE), Groningen.

Drs. E.M. Kingma, arts-onderzoeker; R. S. Moddejonge, BSc, student geneeskunde; prof. dr. J.G.M. Rosmalen, medisch bioloog,psycholoog en onderzoeker.

Contact drs. E.M. Kingma (e.m.kingma@umcg.nl)

Verantwoording

Marloes Peters, Marina Kaspar, Lieve den Boer, Michiel Nugteren en Maroesjka Spiekman (allen studenten) verzamelden data voor deze studie.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 13 mei 2012

Auteur Belangenverstrengeling
Eva M. Kingma ICMJE-formulier
Raquel S. Moddejonge ICMJE-formulier
Judith G.M. Rosmalen ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties