Het preoperatieve onderzoek; herbezinning

Opinie
N. Moerman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1012-4

Zie ook de artikelen op bl. 1014, 1019, 1023, 1028 en 1032.

Het preoperatieve onderzoek is aan een herwaardering toe. In 1991 is door de Gezondheidsraad een commissie ingesteld om advies uit te brengen over de waarde van het preoperatieve routine-onderzoek.1 Ook door de Ziekenfondsraad is de preoperatieve screening als probleem gesignaleerd en hoog geplaatst op de prioriteitenlijst.2 Niet alleen staat ter discussie wat er bepaald moet worden, maar ook wie het onderzoek moet uitvoeren: de chirurg of de anesthesioloog.34 De basis voor deze herwaardering zijn epidemiologische onderzoeken, waarin bij grote groepen operatiepatiënten gekeken is naar de frequentie waarin afwijkingen in de preoperatieve laboratorium- en functiebepalingen voorkomen.5-9 Op grond van de uitkomsten van deze onderzoeken wordt de waarde van het routinematig uitgevoerde onderzoek in twijfel getrokken.

De discussie rond de waarde van het preoperatieve onderzoek spitst zich voornamelijk toe op het kostenaspect.34

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Anesthesiologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Mw.N.Moerman, anesthesioloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijverdal, juni 1995,

In het nummer over preoperatief onderzoek wordt de vraag wie verantwoordelijk is voor het preoperatieve onderzoek en hoe dit met zo weinig mogelijk kosten kan worden uitgevoerd van verschillende zijden belicht (1995;1012-4 1014-8 1019-23 1023-7 1028-32 1032-6).

Wat ik miste, is de mogelijke bijdrage van de huisarts, vooral bij electieve ingrepen. De voorgeschiedenis van de patiënt bevat een schat aan informatie, zoals gegevens over eerdere reacties op narcose, verhoogde bloedsuikerspiegels bij stress-situaties, overgevoeligheid voor medicatie, resultaten van keuringen en dergelijke. Ook is het opsporen van risicofactoren tijdens gewoon spreekuurcontact geaccepteerd, zodat vaak aanvullende gegevens van het risicoprofiel van de patiënt bekend zijn.1

Patiënten met diabetes mellitus type II (beschreven in het artikel van Koopmans et al.; 1995;1019-23) worden door de huisarts zoveel mogelijk volgens een standaard gecontroleerd.2 Het lijkt zinnig dat preoperatief een indruk bestaat van de bloedsuikerwaarden in de laatste maanden, daarbij hoort dan ook de mate van orgaanschade.2 De huisarts heeft die informate.

De meeste hypertensiepatiënten zijn bij de huisarts onder controle. Een of twee metingen van de bloeddruk op een polikliniek, waar het ‘witte-jaseffect’ onmiskenbaar is, zijn onvoldoende om de diagnose ‘hypertensie’ te stellen.3 Bij patiënten onder controle voor hypertensie is veelal onderzoek gedaan naar nierfunctie en andere risicofactoren (bijvoorbeeld glucosewaarden).3

Idealiter bevat de verwijsbrief naar de snijdend specialist aanvullende informatie die preoperatief van belang kan zijn.4 De ervaring leert echter dat deze gegevens vaak niet terechtkomen bij de specialist die de patiënt preoperatief ziet op de polikliniek. Ook is bij de eerste verwijzing niet altijd een directe indicatie tot operatie aanwezig.

In de huidige situatie zou de snijdend specialist niet alleen aan de huisarts bericht moeten geven van het voornemen tot operatie, maar ook door moeten geven naar welke specialist de patiënt preoperatief verwezen wordt. De huisarts kan dan beoordelen of zijn oorspronkelijke verwijsbrief voor deze nieuwe verwijzing voldoende informatie bevat en zo nodig extra gegevens opsturen, zodat preoperatief een redelijke schatting gemaakt kan worden van de risico's bij deze patiënt en gericht verder onderzoek kan worden aangevraagd.

Als de anesthesioloog aanspreekpunt wordt voor de preoperatieve zorg, kan de uitwisseling van gegevens nog overzichtelijker zijn. Behalve voor kostenbeheersing kan de vermoedelijke tijdsbesparing gebruikt worden voor de door de patiënt gewenste extra voorlichting (zoals beschreven door Rutten et al.; 1995;1032-6).

L.J. Boomsma
Literatuur
  1. Lidth de Jeude CP van. Persoonsgerichte preventie door een huisarts [proefschrift]. Lelystad: Meditekst, 1991.

  2. Cromme PVM, Mulder JD, Rutten GEHM, Zuidweg J, Thomas S. NHG-standaard Diabetes mellitus type II. In: Rutten GEHM. Thomas S, redacteuren. NHG-standaarden voor de huisarts. Utrecht: Bunge, 1993:132-40.

  3. Binsbergen JJ van, Grundmeyer HGJM, Hoogen JPH van den, et al. NHG-standaard Hypertensie. In: Rutten GEHM, Thomas S, redacteuren. NHG-standaarden voor de huisarts. Utrecht: Bunge, 1993: 155-67.

  4. Sips AJBI, Smeele I, Voort JPM van der. De verwijsbrief naar de tweede lijn. Huisarts Wet 1989;32:541-4.

Nijmegen, juni 1995,

De risicoschatting is, vanwege de noodzakelijke specifieke deskundigheid, een taak van operateur en anesthesioloog. De huisarts kan daarin zeker een bijdrage leveren door aan hem bekende medische informatie bij de verwijzing van de patiënt naar de operateur mee te zenden. Dit is naar mijn weten ook één van de bedoelingen van een verwijsbrief. De verwijsbrief maakt in het ziekenhuis onderdeel uit van het medisch dossier en is daarmee ook voor de anesthesioloog toegankelijk. Door het reeds in de eerste brief opnemen van de relevante medische informatie worden onnodige correspondentie en administratie voorkomen.

Zoals ik eerder aangaf, dient de vraagstelling ten aanzien van het anesthesierisico van de anesthesioloog te komen en dat ten aanzien van het operatierisico van de operateur.

Praktisch kan een en ander zodanig worden georganiseerd dat de huisarts de patiënt naar een operateur verwijst; die roept voor een preoperatieve beoordeling de anesthesioloog in consult. Mocht de anesthesioloog behoefte hebben aan een optimalisering van de toestand van de patiënt, dan roept hij, mede namens de operateur, een internistisch geschoolde specialist in consult.

L.H.D.J. Booij