Het metabool syndroom: een cluster van vasculaire risicofactoren

Klinische praktijk
J.K. Olijhoek
F.M.A.C. Martens
J.D. Banga
F.L.J. Visseren
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:859-65
Abstract

Samenvatting

– Het metabool syndroom bestaat uit een cluster van vasculaire risicofactoren (hyperglykemie, dyslipidemie, hypertensie en centrale adipositas).

– De prevalentie van het metabool syndroom is hoog en varieert, afhankelijk van leeftijd en geslacht, van 10 tot 40. Deze prevalentie zal de komende jaren door de toename van overgewicht/obesitas toenemen.

– Er bestaat een voor de praktijk eenvoudig toepasbare definitie om het metabool syndroom te identificeren, namelijk bij 3 of meer van de volgende kenmerken: hyperglykemie, hypertensie, lage plasma-HDL-cholesterolwaarde, hoge plasmatriglyceridenwaarde en centrale adipositas.

– Het pathofysiologisch mechanisme is nog niet geheel ontrafeld, maar insulineresistentie speelt een belangrijke rol.

– Het metabool syndroom gaat gepaard met een verhoogde cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit en met een verhoogde kans op het ontstaan van diabetes mellitus type 2.

– Bij individuen met 1 of 2 kenmerken van het metabool syndroom en bij patiënten met manifest vaatlijden lijkt het goed om alert te zijn op de aanwezigheid van de andere kenmerken om de diagnose ‘metabool syndroom’ te stellen dan wel uit te sluiten.

– Hoewel dit nog niet in onderzoek is aangetoond, lijkt het vanuit pathofysiologisch oogpunt zinvol om therapie te richten op het verbeteren van de insulineresistentie, waarbij het accent ligt op het bewerkstelligen van gewichtsreductie en toename van lichamelijke activiteit. Daarnaast dient, afhankelijk van het vasculaire risico, behandeling van de afzonderlijke risicofactoren overwogen te worden.

Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:859-65

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Vasculaire Geneeskunde, Heidelberglaan 100, 3584 CX Utrecht.

Mw.J.K.Olijhoek en hr.F.M.A.C.Martens, assistent-geneeskundigen; hr.dr.J.D.Banga en hr.dr.F.L.J.Visseren, internisten.

Contact mw.J.K.Olijhoek (j.k.olijhoek@umcutrecht.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

R.
Alizadeh Dehnavi

Leiden, juli 2005,

Met belangstelling hebben wij de artikelen van Olijhoek et al. (2005:859-65) en Dekker et al. (2005:855-8) gelezen over het metabool syndroom: volgens de eersten een ‘cluster van vasculaire risicofactoren’ en volgens de anderen ‘niet meer dan de som der delen’. Wij willen de collegae een benadering voorleggen vanuit het perspectief van cardiovasculair risicomanagement.

Hoe kan het metabool syndroom in dit opzicht worden gebruikt voor primaire preventie? Cardiovasculair risicomanagement begint met het schatten van het absolute risico op een cardiovasculaire gebeurtenis (‘event’).1 Een score die een bepaalde drempelwaarde overstijgt, bijvoorbeeld 20% kans in 10 jaar op een fataal of niet-fataal myocardinfarct zoals in de Framingham-studie, betekent dat er een behandelindicatie ontstaat. Er zijn momenteel twee factoren waarvan wij graag willen weten hoe deze de klassieke risicoschatting en dus mogelijkerwijze ons beleid beïnvloeden. Dit zijn het metabool syndroom en de aanwezigheid van chronische laaggradige systemische ontsteking, zoals bepaald door de nauwkeurige (‘hoog-sensitieve’) C-reactief proteïne(hsCRP)-meting. Op zich worden beide gegevens gezien als relevant bij de ontwikkeling van atherosclerose en het ontstaan van klinische vasculaire gebeurtenissen, maar ze zijn (nog) niet opgenomen in de richtlijnen en ze zijn ook niet volledig in te voeren in de rekenmachines die een absoluut risico schatten. Wat betreft de hsCRP-bepaling begint het nu uit te kristalliseren dat deze inderdaad aanvullende informatie geeft ten opzichte van bekende risicoscores zoals de ‘Framingham-score’.2 Voor het metabool syndroom is deze informatie nog niet helemaal duidelijk. Wat echter wel duidelijk is, is dat de aanwezigheid van het syndroom het cardiovasculaire risico verhoogt.3 4

Hoe komen wij nu tot een praktische benadering van het probleem? Wij moeten ons realiseren dat een van de karakteristieken nu juist is dat een aantal factoren van het metabool syndroom, zoals viscerale obesitas, verhoogde triglyceridewaarden en een lage HDL-cholesterolwaarde, vaker samen dan alleen voorkomt. Dit verbaast vanuit pathofysiologisch perspectief overigens niet, nu steeds duidelijker wordt dat abdominaal visceraal vet metabool zeer actief kan zijn: het produceert naast vrije vetzuren tal van andere biologisch actieve stoffen zoals inflammatoire cytokinen en hormonen. Deze stoffen werken soms systemisch, maar vaak ook via de portale circulatie rechtstreeks op een van de belangrijkste homeostatische organen in het lichaam: de lever. Deze gegevens, tezamen met de overweging dat er nu een officiële ‘International statistical classification of diseases and related health problems’(ICD)-code voor metabool syndroom bestaat, maken dat de medicus practicus niet meer aan het metabool syndroom voorbij kan gaan.

Voor de praktijk is het meten van bloeddruk, buikomvang en een nuchtere glucosewaarde waarschijnlijk een goede en eenvoudige methode om een deel van de mensen met een verhoogd cardiovasculair risico op het spoor te komen. Wanneer men dan ook nog een totaal- of LDL-cholesterolwaarde bepaalt en vraagt of patiënt rookt, kan men niet alleen een absoluut risico berekenen, maar ook inschatten of dit risico een onderschatting kan zijn.

Een voorbeeld: stel dat het ‘extra risico bovenop de Framingham-score’ van aanwezigheid van het metabool syndroom 50% zou bedragen (een relatief risico van 1,5) en wij moeten het cardiovasculaire risico schatten van een mannelijke patiënt van 55 jaar die rookt, geen familiaire belasting heeft, maar wel voldoet aan de criteria van het metabool syndroom (bijvoorbeeld triglyceridewaarde: 2,0 mmol/l; HDL-cholesterol: 0,8 mmol/l; totaalcholesterol: 4,5 mmol/l; systolische bloeddruk: 150 mmHg; middelomtrek: 103 cm). Volgens de Framingham-score bedraagt het absolute risico 18% (volgens de PROCAM-score: 15%; www.chd-taskforce.com). Een risicoverzwaring van 50% zou betekenen dat het absolute risico stijgt tot 27% (PROCAM: 22,5%). Daarmee wordt de grens van 20% in het absolute risico over 10 jaar overschreden en komt deze patiënt volgens de meeste internationale aanbevelingen in aanmerking voor medicamenteuze primaire preventie.

Wij zijn erg benieuwd naar de introductie van het metabool syndroom, of alle individuele criteria voor het metabole syndroom, in de risicoschattingen; temeer omdat dit de discussie ‘som der delen’ versus ‘cluster van risicofactoren’ verder richting kan geven vanuit vasculair perspectief.

R. Alizadeh Dehnavi
J.T. Tamsma
Literatuur
  1. Smulders YM, Spijkerman AMW, Kostense PJ, Bouter LM, Stehouwer CDA. Oude en nieuwe scoresystemen voor het schatten van cardiovasculaire risico’s: beperkingen in de validiteit, de precisie en de homogeniteit van de risicocategorieën. [LITREF JAARGANG="2004" PAGINA="2480-4"]Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:2480-4.[/LITREF]

  2. Albert MA, Glynn RJ, Ridker PM. Plasma concentration of C-reactive protein and the calculated Framingham Coronary Heart Disease Risk Score. Circulation. 2003;108:161-5.

  3. Girman CJ, Rhodes T, Mercuri M, Pyorala K, Kjekshus J, Pedersen TR, et al. The metabolic syndrome and risk of major coronary events in the Scandinavian Simvastatin Survival Study (4S) and the Air Force/Texas Coronary Atherosclerosis Prevention Study (AFCAPS/TexCAPS). Am J Cardiol. 2004;93:136-41.

  4. Sattar N, Gaw A, Scherbakova O, Ford I, O’Reilly DS, Haffner SM, et al. Metabolic syndrome with and without C-reactive protein as a predictor of coronary heart disease and diabetes in the West of Scotland Coronary Prevention Study. Circulation. 2003;108:414-9.

Amsterdam, september 2005,

Wij danken collegae Alizadeh Dehnavi en Tamsma voor hun belangstelling voor ons artikel. Zij richten de aandacht terecht op het belang van de absolute risicoschatting in het cardiovasculair risicomanagement. Wij zijn het met hen eens dat aanvullende informatie naast de Framingham-score, zoals het bestaan van het metabool syndroom (middelomvang en/of HDL-cholesterolwaarde, triglyceridewaarde), maar ook het bestaan van andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten zoals C-reactieve proteïne, familiaire belasting en etniciteit, kunnen bijdragen aan de inschatting van het absolute risico van de individuele patiënt, en daarmee aan de beslissing over een medicamenteuze behandeling.

Echter, de huidige definities van het metabool syndroom zijn niet geschikt voor dit doel. Ten eerste omdat ze niet gemaakt zijn om te gebruiken voor het schatten van het continue risico, en ten tweede omdat ze overlap vertonen met de Framingham-score: immers, bloeddruk en HDL-cholesterolwaarde maken deel uit van beide definities, waardoor deze beide niet onafhankelijk van elkaar zijn. Mede hierdoor zijn de risicoberekeningen in het door Alizadeh Dehnavi en Tamsma gegeven patiëntenvoorbeeld niet betrouwbaar.

In een Nederlands cohortonderzoek vonden wij dat het relatieve risico voor fatale en niet-fatale cardiovasculaire ziekten van de aanwezigheid van het metabool sydroom na correctie voor de Framingham-score, afhankelijk van de gebruikte definitie en het geslacht van de betrokkenen, varieerde van 1,1 tot 1,6.1 2

Zo lang er geen alternatieve gewogen scores zijn waarin deze ‘nieuwe’ risicofactoren zijn opgenomen, zullen wij zelf kritisch elk individueel profiel moeten wegen, liever dan blindelings één van de definities van het metabool syndroom toe te passen.3 4

J.M. Dekker
G. Nijpels
M. Diamant
R.J. Heine
Literatuur
  1. Dekker JM, Girman C, Rhodes T, Nijpels G, Stehouwer CDA, Bouter LM, et al. Metabolic syndrome and 10-year cardiovascular disease risk in the Hoorn Study. Circulation. 2005;112:666-73.

  2. Girman CJ, Dekker JM, Rhodes T, Nijpels G, Stehouwer CDA, Bouter LM, et al. An exploratory analysis of criteria for the metabolic syndrome and its prediction of long-term cardiovascular outcomes: the Hoorn Study. Am J Epidemiol. 2005;162:438-47.

  3. Kahn R, Buse J, Ferrannini E, Stern M. The metabolic syndrome: time for a critical appraisal. Diabetes Care. 2005;28:2289-304.

  4. Gale EA. The myth of the metabolic syndrome. Diabetologia. 2005;48:1679-83.