Het gebruik van complementaire en alternatieve geneeswijzen door kinderen op een polikliniek voor kindergeneeskunde en de redenen van ouders daarvoor

Onderzoek
A.M. Vlieger
E.M. van de Putte
H. Hoeksma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:625-30
Abstract

Samenvatting

Doel

Inventariseren van gebruik van complementaire en alternatieve geneeswijzen (CAM) door kinderen op een polikliniek voor pediatrie en van de redenen voor dat gebruik en de behoefte van hun ouders aan informatie op dit gebied door de kinderarts.

Opzet

Enquête.

Methode

In de periode juni 2003-maart 2004 werden ouders die met hun kind de polikliniek Algemene Kindergeneeskunde bezochten van het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein en van het Universitair Medisch Centrum Utrecht gevraagd naar het gebruik van CAM in de afgelopen 12 maanden, naar de beweegredenen om CAM wel of niet te gebruiken en welke soorten CAM waren gebruikt. Hun werd ook gevraagd naar de behoefte aan informatie over CAM door de kinderarts.

Resultaten

Van de 617 uitgereikte vragenlijsten werden er 581 ingevuld (94). Alternatieve geneeswijzen werden door 177 (30) patiënten gebruikt. De meest toegepaste geneeswijzen waren homeopathie (48), fytotherapie (45), gebruik van voedingssupplementen (28) en manuele therapie (28). CAM werd het meest gebruikt door kinderen met hoofdpijn of met chronische moeheid. De wens zich beter te voelen en voorkeur voor een ‘natuurlijker’ behandeling waren de meest genoemde redenen voor het CAM-gebruik. CAM-gebruik ging samen met een hoog opleidingsniveau van de ouders en met hun eigen ervaring met dergelijke behandelwijzen. Slechts 40 van de ouders had het CAM-gebruik besproken met de kinderarts, veelal op eigen initiatief, maar van alle geënquêteerden vond 60 het belangrijk tot zeer belangrijk dat de kinderarts informatie kan geven over CAM.

Conclusie

Bijna een derde van de kinderen die de kinderarts bezocht, had in het voorgaande jaar gebruikgemaakt van één of meerdere alternatieve geneeswijzen. Gezien de mogelijke interacties met reguliere therapieën en ook gelet op de behoefte van ouders aan informatie over CAM is het aan te bevelen de pediatrische anamnese uit te breiden met vragen over CAM-gebruik.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:625-30

Auteursinformatie

St. Antonius Ziekenhuis, Koekoekslaan 1, 3435 CM Nieuwegein.

Afd. Kindergeneeskunde: mw.A.M.Vlieger, kinderarts.

Afd. Fysiotherapie: hr.dr.H.Hoeksma, epidemioloog.

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Algemene Pediatrie, Utrecht.

Mw.E.M.van de Putte, kinderarts.

Contact mw.A.M.Vlieger (a.vlieger@antonius.net)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, mei 2006,

In haar commentaar op het artikel van Vlieger et al. (2006:625-30) doet De Vet (2006:601-3) een aantal beweringen die niet onbesproken kunnen blijven. Zo maakt zij ten onrechte een onderscheid tussen alternatieve en complementaire behandelwijzen (CAM): ‘complementair’ zou staan voor ‘aanvullend op de reguliere behandeling’ en ‘alternatief’ zou duiden op ‘met uitsluiting van de reguliere behandeling’. Dit lijkt ons niet zinnig: een antikankerdieet kan zowel in plaats van – alternatief – als samen met de reguliere behandeling – complementair – worden gebruikt. De behandelingen die Sylvia Millecam kreeg – die daarnaast geen reguliere behandeling wenste, worden door het overgrote deel van de patiënten samen met de reguliere behandeling gebruikt.

Verder is in tegenstelling tot wat De Vet beweert van veel aandoeningen wel degelijk bekend hoe groot het gebruik van CAM erbij is.1 De Vet sluit zich aan bij de aanbeveling van de auteurs dat kinderartsen ouders beter moeten adviseren over CAM. Het zou daartoe noodzakelijk zijn dat alternatieve en reguliere behandelingen op wetenschappelijke wijze vergeleken worden. Als zij dit serieus meent, zal zij precies aan moeten geven bij welke aandoeningen zij welke reguliere en alternatieve behandelingen met elkaar wil vergelijken.

De Vet doet verder een oproep om onwerkzaam gebleken geneeswijzen te verbieden. Uiteraard staan wij sympathiek tegenover een dergelijk verbod, maar De Vet gaat hiermee geheel voorbij aan de maatschappelijke werkelijkheid waarin ziektekostenverzekeraars zelf bepalen wat zij in hun aanvullingsfondsen willen verzekeren, waarin de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) de deuren voor alternatieve genezers wijd heeft open gezet en waarin zelfs binnen de KNMG-gedragsregels nog ruimte voor alternatieve geneeswijzen wordt gelaten. De Vet wekt de indruk de rapporten van de de Commissie-Muntendam (1980)2 en de commissie van de Gezondheidsraad (1993)3 die zich in het recente verleden met deze problematiek hebben beziggehouden, niet te kennen en lijkt met haar onbevangen oproep tot wetenschappelijk onderzoek van onhoudbare claims de klok zo’n 10-15 jaar terug te willen zetten. Bovendien denken wij dat het schaarse onderzoekstalent in Nederland wel wat beters te doen heeft dan bijvoorbeeld na te gaan of bidden het aantal complicaties bij openhartchirurgie kan verminderen.

Tenslotte begrijpen wij niet hoe De Vet in haar commentaar kan beweren dat er maar weinig verschil is tussen manuele therapie gegeven door een manueel therapeut (regulier) en een chiropractor (alternatief), terwijl in het artikel van haar eigen hand waar zij haar huidige commentaar op baseert, precies tot de omgekeerde conclusie komt, namelijk dat deze behandelingen aanzienlijk verschillen.4

F.S.A.M. van Dam
C.N.M. Renckens
Literatuur
  1. Renckens CNM. Dwaalwegen in de geneeskunde. Over alternatieve geneeswijzen, modeziekten en kwakzalverij. Amsterdam: Bakker; 2004.

  2. Muntendam P. Alternatieve geneeswijzen; rapport van de Commissie Alternatieve Geneeswijzen. [LITREF JAARGANG="1981" PAGINA="383-7"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1981;125:383-7.[/LITREF]

  3. Alternatieve behandelwijzen en wetenschappelijk onderzoek [nr 1993/13]. Den Haag: Gezondheidsraad; 1993.

  4. Veen EA van de, Vet HC de, Pool JJ, Schuller W, Zoete A de, Bouter LM. Variance in manual treatment of nonspecific low back pain between orthomanual physicians, manual therapists, and chiropractors. J Manipulative Physiol Ther. 2005;28:108-16.