Het gebruik van antivirale middelen tijdens een (dreigende) influenzapandemie

Klinische praktijk
W. Opstelten
J.E. van Steenbergen
G.A. van Essen
M.A.B. van der Sande
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1008-12
Abstract

Samenvatting

- De preventieve en therapeutische principes bij een (dreigende) influenzapandemie zijn fundamenteel anders dan bij jaarlijkse influenza.

- Zolang er geen pandemisch vaccin is, zijn bij een (dreigende) influenzapandemie neuraminidaseremmers de enige effectieve medicamenteuze middelen ter preventie en behandeling van infecties door een pandemisch influenzavirus.

- De ontwikkeling van een influenzapandemie kent 6 fasen: in fasen 3-5 bestaat in toenemende mate de dreiging, in fase 6 is sprake van een manifeste pandemie.

- In fase 3-5 worden maximale maatregelen getroffen om een pandemie te voorkomen of te vertragen en krijgen, behalve patiënten, ook hun directe contacten neuraminidaseremmers (postexpositieprofylaxe).

- In fase 6 is postexpositieprofylaxe niet geïndiceerd en krijgen alle patiënten met symptomen van pandemische influenza neuraminidaseremmers.

- Profylaxe zonder voorafgaand aanwijsbaar nauw contact met een influenzapatiënt (primaire profylaxe) wordt alleen in uitzonderingssituaties geadviseerd.

- Het in voorraad geven van antivirale middelen aan bezorgde burgers wordt ontraden.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1008-12

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Richtlijnontwikkeling en Wetenschap, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

Hr.dr.W.Opstelten, huisarts.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum voor Infectieziektebestrijding, Bilthoven.

Hr.dr.J.E.van Steenbergen en mw.dr.M.A.B.van der Sande, artsen-epidemiologen.

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Utrecht.

Hr.dr.G.A.van Essen, huisarts.

Contact hr.dr.W.Opstelten (w.opstelten@nhg.org)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, juni 2007,

Opstelten et al. beschreven onlangs het beleid bij een influenzapandemie (2007:1008-12). In dit verder uitstekende overzicht schuilt een paradox met ethische dilemma’s. Het voorgestelde beleid volgt niet uit het overzicht van de empirische effectiviteit.

Opstelten et al. concluderen terecht ‘er is onvoldoende bewijs dat neuraminidaseremmers het risico op complicaties reduceren’. In experimentele studies verkorten neuraminidaseremmers de duur van de ziekte-episode met ongeveer 20-25%.1 De oudere referentie uit 2003 suggereert dat de industrie er blijvend niet in slaagt om klinische relevantie te bewijzen, ook niet in zorgvuldig opgezette experimenten. In de praktijk van alledag is de effectiviteit steeds lager. Veel valt er dus niet te verwachten van behandeling.

Opstelten et al. concluderen eveneens terecht dat neuraminidaseremmers effectief zijn bij primaire profylaxe en postexpositieprofylaxe met een zeer behoorlijke risicoreductie van ongeveer 70%. Dat wordt ondersteund door het virologische model: floride griepsymptomen ontstaan bij hoge viremieën. Neuraminidaseremmers remmen de preklinische vermenigvuldiging van griepvirus, maar beïnvloeden nauwelijks de uitgebroken ziekte.

De auteurs stellen voor om bij een pandemie alle patiënten met symptomen te behandelen, maar dat werkt niet. Slechts bij uitzondering mag men profylaxe geven en die werkt wel. Bij de zeer hoge infectierisico’s van een grieppandemie kunnen vijf miljoen profylactisch aangewende behandelingen vermoedelijk een miljoen ziekte-episoden afwenden, inclusief complicaties. Met vijf miljoen behandelingen kan men enige miljoenen Nederlanders een dag vroeger aan het werk krijgen (maar hoe gelukkig zij daarmee zijn, werd niet gemeten).

De bewijzen dat neuraminidaseremmers de pandemie kunnen vertragen, laat staan afwenden, is gebaseerd op expertopinie (simulatiemodellen zijn gekwantificeerde meningen van experts). Dit zwakke argument wordt enkel ondersteund bij profylactische strategieën. De stelling ‘Neuraminidaseremmers hebben niet alleen een potentieel gunstige invloed op het ziektebeloop bij individuele patiënten . . .’ spot met de evidence-based geneeskunde. Deze stelling geldt voor alle medicijnen die niet bewezen, maar wel theoretisch effectief zijn: die kunnen alle ‘een potentieel gunstige invloed op het ziektebeloop bij de individuele patiënt hebben’.

Met de bestaande voorraden kan men óf ongeveer 5% van de Nederlanders met resultaat profylactisch beschermen óf alle getroffen Nederlanders zonder resultaat behandelen. In het laatste geval betreft het evidence-based verspilling van dure middelen; in het eerste geval wordt het belangrijk om bij de juiste soort Nederlander te horen.

L. Bonneux
Literatuur
  1. Cooper NJ, Sutton AJ, Abrams KR, Wailoo A, Turner D, Nicholson KG. Effectiveness of neuraminidase inhibitors in treatment and prevention of influenza A and B: systematic review and meta-analyses of randomised controlled trials. BMJ. 2003;326:1235.

Utrecht, juni 2007,

De beperkte effectiviteit van neuraminidaseremmers bij de behandeling van influenza wordt vooral veroorzaakt doordat deze middelen zeer snel (binnen 48 uur en hoe eerder, hoe beter) na het ontstaan van de klinische symptomen moeten worden toegediend om een relevant effect te hebben op het beloop van de ziekte. Daarom zijn ze in de praktijk slechts zelden geïndiceerd bij de behandeling van immuuncompetente patiënten met jaarlijkse influenza, waarbij bovendien een gerede kans bestaat dat de symptomen passend bij influenza door een ander virus dan het influenzavirus worden veroorzaakt. Tijdens een influenzapandemie zullen naar verwachting de omstandigheden echter anders zijn: dan zullen de symptomen met grotere waarschijnlijkheid aan een infectie met het pandemische influenzavirus kunnen worden toegeschreven en zal het publiek door grootschalige voorlichting geattendeerd worden op het belang van een directe start van antivirale behandeling zodra verschijnselen van de pandemische influenza herkend worden. De therapeutische effectiviteit van antivirale middelen kan om die reden groter zijn dan bij de jaarlijkse influenza.

Het vertragen van de verspreiding van pandemische influenza is echter het belangrijkste doel. Collega Bonneux stelt terecht dat de effectiviteit van deze strategie is gebaseerd op simulatiemodellen.1 Tot op heden heeft zich immers geen gelegenheid voorgedaan om op een andere manier bewijs hiervoor te verkrijgen. De simulatiemodellen zijn echter wel gevoed met empirisch en deels klinisch verkregen gegevens.

De optie van een langdurige primaire profylaxe zou ons niet alleen voor de moeilijke keuze kunnen stellen aan wie dan de voor dit doel schaarse hoeveelheid antivirale middelen toe te wijzen. Er zijn ook andere bezwaren: de duur van de profylaxe, en daarmee de benodigde hoeveelheid antivirale middelen, is vooraf niet in te schatten, de effecten van langdurig gebruik van neuraminidaseremmers op resistentievorming, en daarmee de effectiviteit, zijn onbekend en het is niet uitgesloten dat primaire profylaxe de opbouw van adequate afweer tegen het pandemische influenzavirus zou kunnen belemmeren. Na beëindiging van de profylaxe en in afwezigheid van een effectief vaccin is de persoon dan weer vatbaar voor het pandemische virus.

Ons medisch handelen dient zoveel mogelijk gebaseerd te zijn op wetenschappelijk bewijs; waar dit niet of onvoldoende beschikbaar is, zullen andere, ethisch verantwoorde afwegingen het beleid bepalen.

W. Opstelten
J.E. van Steenbergen
G.A. van Essen
M.A.B. van der Sande
Literatuur
  1. Longini jr IM, Halloran ME, Nizam A, Yang Y. Containing pandemic influenza with antiviral agents. Am J Epidemiol. 2004;159:623-33.