Het beëindigen van voedsel- en vochttoediening aan patiënten

Perspectief
Leenen, H.J.J.
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1985;129:1980-2
Eerste pagina van het artikel zoals het is gepubliceerd in het tijdschrift

Dit artikel is alleen beschikbaar als PDF.Lees de PDF

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Eindhoven, december 1985,

In zijn artikel stelt Leenen (1985;1980-2) o.a. ‘Voeding en vochttoediening vormen een dagelijks onderdeel van de verpleging en verzorging van patiënten. In een aantal gevallen is die voeding kunstmatig wegens de conditie van de patiënt. Het nalaten van (kunstmatige) voeding in het kader van de normale verpleging en verzorging is niet aanvaardbaar en zou ook een strafbaar feit (art. 255 Wetboek van Strafrecht) opleveren. Ook indien een medische behandeling als zinloos is gestaakt, hetgeen niet steeds onmiddellijk de dood tot gevolg behoeft te hebben, moeten de normale verpleging en verzorging, inclusief de verstrekking van voedsel en vocht, worden gegeven’.

Helaas wordt niet duidelijk wat onder ‘kunstmatige voeding in het kader van de normale verpleging en verzorging’ moet worden verstaan, toedieningswijze van de voeding of aard van het voedingsprodukt, dat soms zeer kunstmatig van aard kan zijn? Deze vraag is van belang ten aanzien van de categorie ‘niet-beademde, irreversibel comateuze patiënten’ over wie in dit artikel vooral gesproken wordt; immers velen van hen worden tenminste voor een belangrijk deel via een neussonde gevoed, mijns inziens de eenvoudigste vorm van kunstmatige voeding als onder ‘kunstmatig’ de toedieningswijze verstaan dient te worden, tenzij daarmee bedoeld wordt voeding met behulp van tuitkannetjes e.d.

De uitvoering van het toedienen van vocht of voedsel via een neussonde is een verpleegkundige handeling, in de nabije toekomst ook een ziekenverzorgende handeling, zij hebben in deze een uitvoeringsbevoegdheid. De beslissing tot het geven van voedsel of vocht per neussonde is mijns inziens echter aan de arts voorbehouden: opdrachtsbevoegdheid. Is deze opvatting juist, dan wil het mij voorkomen dat er geen of nauwelijks vormen van kunstmatige voeding te vinden zijn waarbij niet sprake is van een medische behandeling, weliswaar uitgevoerd door verpleegkundigen, en als zodanig onderworpen aan het door Leenen bedoelde voor medische handelingen geldende normatieve kader.

P. Spit

Amsterdam, december 1985,

Noch de toedieningswijze, noch de aard van het produkt, noch het feit dat de arts de opdracht heeft gegeven, is bij deze materie relevant. Het gaat om de vraag of een behandeling medisch zinloos is geworden en het stoppen van de kunstmatige toediening van voedsel en vocht binnen afzienbare tijd tot het overlijden leidt. In het algemeen zal dat bij niet-beademde, irreversibel comateuze patiënten niet het geval zijn, omdat daarbij aan de tweede genoemde voorwaarde niet is voldaan. Het opdracht geven door een medicus maakt een handeling niet zonder meer een medische handeling. In de in het artikel genoemde categorie b gaat het om verpleging en verzorging, ook al geeft de arts aan wat er moet geschieden. Zelfs kan worden gezegd dat in het algemeen voeding- en vochttoediening verpleegkundige handelingen zijn. Bij wijze van exceptie echter kan kunstmatige vocht- en voedingtoediening in feite een medische handeling worden en over die categorie handelt het artikel. Dat kan bij het einde van het leven het geval zijn, bijvoorbeeld als alleen de kunstmatige toediening van voedsel en vocht het spoedig overlijden van de patiënt tegenhoudt.

H.J.J. Leenen