Herziene CBO-richtlijn 'Urineweginfecties'

Klinische praktijk
P.J. van den Broek
J.J.E. van Everdingen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:2461-5
Abstract

Samenvatting

- Onlangs is de CBO-richtlijn ‘Urineweginfecties’ herzien door huisartsen en vertegenwoordigers van alle betrokken specialismen.

- Bij kinderen jonger dan 1 jaar kan de diagnose ‘urineweginfectie’ alleen worden gesteld op grond van urineonderzoek. Als de nitriettest negatief is, volgt beoordeling van het urine-sediment. Afwijkende onderzoeksbevindingen worden gevolgd door een urinekweek. Antibiotische behandeling geschiedt alsof er pyelonefritis is.

- Beeldvormend onderzoek van de urinewegen wordt verricht om anatomische afwijkingen op te sporen en om vervolgens door preventieve maatregelen later nierfunctieverlies te voorkomen.

- Hetzelfde beleid geldt voor jongens ouder dan 1 jaar met urineweginfecties. Bij oudere meisjes is onderzoek naar anatomische afwijkingen pas geïndiceerd na tenminste 2 urineweginfecties.

- Bij vrouwen met klachten van een urineweginfectie is de volgorde van urineonderzoek ook: eerst nitriettest, dan sedimentbeoordeling. Een kweek is niet nodig. Bij de behandeling is het middel van eerste keus trimethoprim of nitrofurantoïne. Bij een persisterende infectie is het verantwoord blind een tweede, andere, kuur antibiotica te geven. Ter preventie van een reïnfectie is een aantal gedragsmaatregelen mogelijk; zo nodig kan antimicrobiële profylaxe worden gegeven.

- Als een man met mictieklachten last heeft van pijn in het perineum, de onderrug of de -buik of bij ejaculatie, moet onderscheid worden gemaakt tussen bacteriële prostatitis, niet-bacteriële prostatitis en prostatodynie. Ongecompliceerde urineweginfecties kunnen worden behandeld met trimethoprim of nitrofurantoïne.

- Beperking van het gebruik van blaaskatheters en de duur van katheterisatie is geboden.

- Bij de verzorging van een patiënt met een blaaskatheter dienen de richtlijnen van de werkgroep Infectiepreventie te worden gehanteerd. Een urinekweek is geïndiceerd indien er klinische verschijnselen zijn die wijzen op een urineweginfectie.

Auteursinformatie

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Infectieziekten, Leiden.

Dr.P.J.van den Broek, internist-infectioloog.

Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht.

Dr.J.J.E.van Everdingen, adjunct-directeur Medisch Specialistische Zorg/projectleider Richtlijnenprogramma.

Contact dr.J.J.E.van Everdingen

Verantwoording

Namens de voorbereidingswerkgroep waarvan de leden aan het einde van dit artikel staan vermeld.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, december 1999,

Onlangs is in dit tijdschrift aandacht besteed aan de consensus van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (CBO) over urineweginfecties (1999:2461-5). Wij verschillen met het CBO van mening over het nut van de nitriettest en het bekijken van een sediment na een negatieve uitslag op nitriet. Naar onze mening is het zinvoller een sedimenttest uit te voeren na een positieve uitslag van een test op leukocyten. Het routinematige urineonderzoek met de dipstick heeft vooral als doel monsters te selecteren die in het microscopische vervolgonderzoek geen afwijkingen zullen vertonen en waarbij men dit dus achterwege kan laten. Microscopische beoordeling van het urinesediment dient men uit te voeren bij monsters waarbij men op grond van de screening wél een afwijking verwacht, waarbij bij urineweginfecties met name het veld leukocyten van belang is.12 Het nitrietveld is naar onze mening slechts gedeeltelijk van belang vanwege de beperking dat alle Gram-positieve bacteriën, enterokokken, streptokokken, gonokokken, Mycobacteriën, Candida en Pseudomonas aeruginosa negatief voor nitriet zijn. Tevens zal nitrietvorming achterwege blijven als de voeding te weinig nitraat aanlevert of de verblijftijd van de bacterie in de blaas te kort is.1 Bij zwangeren met belangrijke bacteriurie wordt voor het veld leukocyten een negatief voorspellende waarde (VW-) van 0,97 genoemd.3 Bij kinderen wordt een VW- van 0,98 gevonden.4 Een recente meta-analyse geeft aan dat Gram-kleuring en de dipstick op leukocyten even effectief zijn in het opsporen van urineweginfecties bij kinderen, maar superieur aan microscopisch onderzoek van het sediment.5 Screening is kosteneffectief in een populatie volwassenen6 en bij zwangeren.7

Mogelijk is het in de huisartsenpraktijk gezien de kleinere aantallen urinemonsters wel effectief om bij negatieve screeningsuitslagen een sedimenttest uit te voeren, zoals wordt aangeraden in de onlangs gepubliceerde Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG)-standaard ‘Urineweginfecties’.8 Dit is wellicht de reden van de discrepantie tussen de verschillende hoofdstukken in de laatste editie van het Diagnostisch kompas.1 Wij concluderen dat screening van de urine vooraf met behulp van een dispstick op leukocyten een kosteneffectieve methode is waarbij (vrijwel) geen urineweginfecties gemist worden.

A. Huisman
H.J.M. van Rijn
M.A. Blankestein
Literatuur
  1. Diagnostisch kompas 1999/2000. Urineweginfecties. Amstelveen: College voor Zorgverzekeringen; 1999. p. 402-7, 634-7.

  2. Valenstein PN, Koepke JA. Unnecessary microscopy in routine urinalysis. Am J Clin Pathol 1984;82:444-8.

  3. Hagay Z, Levy R, Miskin A, Milman D, Sharabi H, Insler V. Uriscreen, a rapid enzymatic urine screening test: useful predictor of significant bacteriuria in pregnancy. Obstet Gynecol 1996;87:410-3.

  4. Goldsmith BM, Campos JM. Comparison of urine dipstick, microscopy, and culture for the detection of bacteriuria in children. Clin Pediatr (Phila) 1990;29:214-8.

  5. Gorelick MH, Shaw KN. Screening tests for urinary tract infection in children: a meta-analysis. Pediatrics 1999;104:e54.

  6. Mariani AJ, Luangphinith S, Loo S, Scottolini A, Hodges CV. Dipstick chemical urinanalysis: an accurate cost-effective screening test. J Urol 1984;132:64-6.

  7. Rouse DJ, Andrews WW, Goldenberg RL, Owen J. Screening and treatment of asymptomatic bacteriuria of pregnancy to prevent pyelonephritis: a cost-effectiveness and cost-benefit analysis. Obstet Gynecol 1995;86:119-23.

  8. Timmermans AE, Baselier PJAM, Winkens RAG, Arets H, Wiersma Tj. NHG-standaard Urineweginfecties (eerste herziening). Huisarts Wet 1999;42:613-22.

Leiden, januari 2000,

Collegae Huisman et al. wijzen terecht op alternatieve strategieën voor het vaststellen van urineweginfecties. Vooraf dient men te bedenken wat de doelstelling van het onderzoek is: hoe zwaar tilt men aan gemiste diagnosen (fout-negatieve uitslagen) of juist aan ten onrechte gestelde diagnosen (fout-positieve uitslagen)? Aan de hand hiervan kan de optimale teststrategie worden geselecteerd.

Een teststrategie die uit meerdere stappen bestaat, kan uitsluitend worden beoordeeld op de cumulatieve uitkomst van de verschillende (parallel of sequentieel uitgevoerde) tests: de ‘tussenstand’ na één onderdeel is niet relevant. De briefschrijvers verwerpen de nitriettest als éénstapstest, terwijl NHG en CBO deze niet als zodanig adviseren. Een dergelijke zeer specifieke test kan echter als onderdeel van een meerstapsstrategie uiterst nuttig zijn, ondanks de geringe sensitiviteit.

Het argument dat de nitriettest geen infecties met streptokokken, mycobacteriën et cetera opspoort, is niet relevant, daar deze verwekkers in de beoogde populatie (vrijwel) niet voorkomen; bovendien is deze (theoretische) mogelijkheid in de besliskundige analyse verdisconteerd.

De door het CBO voorgestelde en door de meeste huisartsen gebruikte 2-stapsstrategie (nitriettest, bij negatieve uitkomst gevolgd door een onderzoek van urinesediment) leidt per 100 patiënten tot 1 gemiste diagnose en 9 fout-positieve uitslagen. De door de briefschrijvers voorgestelde leukocyten-esterasebepaling met een dipstick zal in het gunstigste geval leiden tot 13 gemiste diagnosen en 3 fout-positieve uitslagen per 100 patiënten, uitgaande van de in meerdere onderzoeken gevonden sensitiviteit van 84% en specificiteit van 83% van deze test. Wanneer men deze afname van de diagnostische accuratesse acceptabel vindt, zou men inderdaad de beoordeling van het sediment achterwege kunnen laten.

B.J. Kullberg
P.J. van den Broek
M.G.M.
Olde Rikkert

Nijmegen, januari 2000,

Met belangstelling hebben wij eind vorig jaar de samenvatting van de CBO-consensus over urineweginfecties (1999:2461-5), alsmede de consensustekst zelf gelezen. Er is echter sprake van een belangrijke omissie in de CBO-richtlijn, die, in tegenstelling tot de onlangs herziene NHG-standaard,1 met geen woord rept over het bij ouderen te voeren beleid. Dit is onbegrijpelijk, daar enerzijds de incidentie en de prevalentie van urineweginfecties sterk toenemen met de leeftijd,2 terwijl anderzijds diagnostiek en behandeling bij ouderen belangrijke aanpassingen vereisen.3

Urineweginfecties presenteren zich bij ouderen, net zoals bij pasgeborenen, vaak zonder de typische symptomen dysurie, pollakisurie, koorts of pijn in de lendenen. Veelvuldig zijn een delier, verminderde zelfredzaamheid, incontinentie, vallen en loopstoornissen - de zogenaamde ‘geriatrische reuzen’ - de enige symptomen. Tevens bestaat er, vooral bij oudere vrouwen, een zeer hoge prevalentie van asymptomatische bacteriurie. Bij toename van de lichamelijke beperkingen loopt deze op tot 50% van de patiënten.4

Wat betreft de verwekkers ontbreken goede Nederlandse gegevens, maar uit Amerikaanse onderzoeken wordt waarschijnlijk dat naast de Escherichia coli als belangrijkste verwekker, de Gram-positieve bacteriën bij ouderen belangrijk meer voorkomen dan bij jongere volwassenen.4 De grotere diversiteit in verwekkers leidde in Amerika tot het advies om bij alle patiënten bij wie men een urineweginfectie vermoedt een kweek af te nemen.4 Voor oudere patiënten met incontinentie zijn bovendien specifieke opvangtechnieken ontwikkeld, die betrouwbare kweekresultaten leveren en katheterisatie overbodig kunnen maken.5

Antibiotische behandeling van één dag en profylactische toediening van een antibioticum moeten worden afgeraden, vanwege het ontbreken van onderzoek hiernaar bij ouderen en de vaak verminderde blaaslediging die effectiviteit minder waarschijnlijk maakt. Het staat vast dat behandeling van asymptomatische bacteriurie geen enkel effect heeft op sterfte, morbiditeit of zelfredzaamheid, maar slechts leidt tot resistentievorming, bijwerkingen en snelle recidieven.4 Wel is bekend dat het dagelijks drinken van veenbessensap (cranberry's) de incidentie van urineweginfecties bij oudere vrouwen kan verminderen doordat de adherentie van bacteriën aan het blaasepitheel wordt bemoeilijkt.6

Het moge duidelijk zijn dat het beleid bij urineweginfecties slechts effectief en doelmatig kan zijn wanneer hierbij in voldoende mate rekening wordt gehouden met de leeftijd en het geslacht van de patiënt. Dit geldt niet alleen, zoals het CBO suggereert, op jonge, maar ook op oudere leeftijd.

M.G.M. Olde Rikkert
W.H.L. Hoefnagels
Literatuur
  1. Timmermans AE, Baselier PJAM, Winkens RAG, Arets H, Wiersma Tj. NHG-standaard Urineweginfecties. Huisarts Wet 1999; 42:613-22.

  2. Lisdonk AH van de, Bosch WJHM van den, Huygen FJA, Lagro-Janssen ALM, redacteuren. Ziekten in de huisartspraktijk. 3e dr. Utrecht: Bunge; 1999. p. 226-8.

  3. Berk SL. Infectious diseases. In: Cobbs EL, Duthie EH, Murphy JB, editors. Geriatric review syllabus; a core curriculum in geriatric medicine. 4th ed. Dubuque, Ia.: Kendall; 1999. p. 233-41.

  4. Yoshikawa TT, Nicolle LE, Norman DC. Management of complicated urinary tract infection in older patients. J Am Geriatr Soc 1996; 44:1235-41.

  5. Ouslander JG, Schapira M, Schnelle JF. Urine specimen collection from incontinent female nursing home residents. J Am Geriatr Soc 1995;43:279-81.

  6. Avorn J, Monane M, Gurwitz JH, Glynn RJ, Choodnovskiy I, Lipsitz LA. Reduction of bacteriuria and pyuria after ingestion of cranberry juice. JAMA 1994;271:751-4.

Utrecht, februari 2000,

Wij danken collegae Kullberg en Van den Broek voor het commentaar op onze ingezonden brief (2000:450) met opmerkingen over de methodiek van de diagnostiek in de CBO-richtlijn ‘Urineweginfecties’, door hen in dit tijdschrift besproken (1999:2461-5).1 De CBO-consensus vermeldt als belangrijke reden voor het verrichten van diagnostiek het vermijden van een antibioticavoorschrift bij patiënten zonder infectie. Kullberg en Van den Broek gaan uit van een prevalentie van urineweginfecties van 80% na anamnese. De sensitiviteit en de specificiteit van de door hen aangeraden ‘tweetrapsraket’ (eerst nitriettest, bij negatieve uitslag hiervan gevolgd door een onderzoek van een urinesediment) zijn respectievelijk 99 en 55%. Hierbij zullen (per 100 patiënten en een prevalentie van 80%) 9 fout-positieve en 1 fout-negatieve uitslag gegenereerd worden, waarbij 11% van de patiënten ten onrechte zal worden behandeld. Bij een waarschijnlijker prevalentie van 60% na anamnese,2 zullen per 100 patiënten 18 fout-positieve en 1 fout-negatieve uitslag gegenereerd worden. Hierbij zal 30% van de patiënten ten onrechte worden behandeld. Met de door ons voorgestelde methode (met een door Kullberg en Van den Broek opgegeven sensitiviteit van 84% en specificiteit van 83%) zullen bij een prevalentie van 80% 3 patiënten (4%) ten onrechte worden behandeld (en 13 ten onrechte niet), bij een prevalentie van 60% 7 patiënten (11%) (en 10 ten onrechte niet). Wanneer men de toename van het ten onrechte behandelen acceptabel vindt, zou men inderdaad de door Kullberg en Van den Broek voorgestelde methode kunnen volgen.

A. Huisman
H.J.M. van Rijn
M.A. Blankenstein
Literatuur
  1. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Herziening consensus urineweginfecties. Utrecht: CBO; 1999.

  2. Timmermans AE, Baselier PJAM, Winkens RAG, Artes H, Wiersma Tj. NHG-Standaard urineweginfecties (eerste herziening). Huisarts Wet 1999;42:613-22.

P.J.
van den Broek

Leiden, maart 2000,

De collegae Huisman et al. roeren in hun tweede reactie op de herziene CBO-richtlijn ‘Urineweginfecties’ het probleem aan van de prevalentie van een bacteriële oorzaak van de klachten bij een vrouw met acute, pijnlijke en frequente mictie wanneer de anamnese andere oorzaken voor deze klachten onwaarschijnlijk maakt. De CBO-consensus gaat uit van een prevalentie van 70-80% op basis van onderzoek waarbij het aantonen van bacteriën in blaasurine verkregen via blaaspunctie of katheterisatie de gouden standaard is.12 De Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG)-standaard noemt een percentage van 64 op basis van onderzoek dat als gouden standaard de gewone urinekweek met als norm > 105 kolonievormende eenheden (KVE)/ml gebruikt. Deze grens geeft een onderschatting van de werkelijke prevalentie door de sensitiviteit van ongeveer 50%. Wanneer de algemeen geaccepteerde norm van > 102 KVE/ml wordt aangehouden, loopt de prevalentie op tot 80%, zoals de NHG-standaard ook bespreekt in noot 6.3

P.J. van den Broek
Literatuur
  1. Stamm WE, Wagner KF, Amsel R, Alexander ER, Turck M, Counts GW, et al. Causes of the acute urethral syndrome in women. N Engl J Med 1980;303:409-15.

  2. Stamm WE, Counts GW, Running KR, Fihn S, Turck M, Holmes KK. Diagnosis of coliform infection in acutely dysuric women. N Engl J Med 1982;307:463-8.

  3. Timmermans AE, Baselier PJAM, Winkens RAG, Artes H, Wiersma TJ. NHG-standaard Urineweginfecties (eerste herziening). Huisarts Wet 1999;42:613-22.