Gelokaliseerde fibreuze tumoren van de pleura

Onderzoek
J.P. Janssen
SJ.SC. Wagenaar
J.M.M. van den Bosch
H.T. Planteydt
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:2185-9
Abstract

Samenvatting

Gelokaliseerde fibreuze tumoren van de pleura (of gelokaliseerd mesothelioom van de pleura, of pleurafibroom) zijn zeer zeldzaam en hebben vrijwel altijd een benigne karakter. De groeiwijze, het klinische gedrag en de prognose onderscheiden zich duidelijk van die van het maligne mesothelioom.

In de afgelopen 33 jaar werden in ons ziekenhuis 22 patiënten met een gelokaliseerde fibreuze tumor van de pleura gezien. In alle gevallen werd de tumor chirurgisch behandeld. Er traden geen postoperatieve complicaties op en de prognose was goed. Er waren geen recidieven. In dit artikel worden de klinische, röntgenologische en pathologische aspecten van deze tumor besproken.

Auteursinformatie

Sint Antonius Ziekenhuis, Koekoekslaan 1, 3435 CM Nieuwegein.

Afd. Longziekten: J.P.Janssen, assistent-geneeskundige; dr.J.M.M.van den Bosch, longarts.

Afd. Pathologie: dr.Sj.Sc.Wagenaar, patholoog-anatoom.

Stichting Streeklaboratorium Zeeland, afd. Pathologie, Middelburg.

Dr.H.T.Planteydt, patholoog-anatoom.

Contact dr.J.M.M.van den Bosch

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Stiphout, december 1990,

In figuur 2 tonen de auteurs een voorbeeld van een linkszijdig interlobair gelegen fibreus mesothelioom dat, volgens het onderschrift, de indruk zou moeten wekken intrapulmonaal gelegen te zijn (1990;2185-9). Bij een wat minder oppervlakkige beschouwing echter blijkt dat de haard mediaal scherp afgrensbaar is ten opzichte van het aangrenzende luchthoudende longweefsel, terwijl de laterale begrenzing grotendeels onscherp is. Ook op de helaas wat donker uitgevallen zijdelingse opname zou er sprake kunnen zijn van een onscherpe ventrale begrenzing. Dit nu betekent dat de haard niet rondom door luchthoudend longweefsel omgeven is, maar aan de laterale (en ventrale) zijde ruim contact heeft met pleura of thoraxwand.

Aangezien een extrapleurale lokalisatie op grond van het bolronde aspect van de haard niet voor de hand ligt, hebben we hier met grote waarschijnlijkheid te maken met een sessiele pleurale afwijking, en niet met een intrapulmonale haard. Dit geldt overigens onverminderd voor een interlobair gelegen bolronde haard, waar nog bij komt dat de lokalisatie op de zijdelingse opname veel te ventraal is om in de fissura major gelegen te kunnen zijn. Met betrekking tot dit laatste kan derhalve een vraagteken worden geplaatst bij de juistheid van de gepresenteerde klinische gegevens van wat moet zijn patiënt S.

B.R. de Witte