Follow-up na oncologische chirurgie

Klinische praktijk
T. Wiggers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:2261-4
Abstract

Samenvatting

- Na de operatieve en aanvullende behandeling van solide tumoren is er een aantal redenen voor follow-up: begeleiding van postoperatieve morbiditeit, kwaliteitscontrole van het eigen handelen, zoeken naar nieuwe tumoren in hetzelfde orgaan, geruststelling van de patiënt en opsporen van asymptomatische recidieven.

- De meeste schema's zijn gebaseerd op de waarschijnlijkheid van terugkeer van de ziekte en niet op de effectiviteit van mogelijke interventies.

- Negatieve factoren zijn: fout-positieve uitslagen van onderzoeken, morbiditeit en zelfs sterfte door hernieuwd ingrijpen, en kennis dat een recidief aanwezig is waarvoor in afwezigheid van klachten geen effectieve behandeling mogelijk is.

- Idealiter wordt voor iedere patiënt op basis van de genoemde afwegingen en rekening houdende met comorbiditeit en wensen van de patiënt een persoonlijk controleschema opgesteld.

- Frequentie, type onderzoek en wie de nacontrole verricht, behoren onderdeel van deze gedocumenteerde afspraak te zijn.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Heelkunde/Chirurgische Oncologie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Contact Prof.dr.T.Wiggers, chirurg (t.wiggers@chir.azg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, december 2001,

Met belangstelling heb ik het artikel van collega Wiggers (2001:2261-4) gelezen. Ik wil mij hier beperken tot de follow-up van vrouwen die in opzet curatief behandeld zijn voor een mammacarcinoom. Helaas is nooit aangetoond dat deze routinematige follow-up een verlenging van de overleving oplevert. Hoewel er voor het routinematig verrichten van follow-up weinig argumenten bestaan, is in de loop der jaren weliswaar de intensiviteit van de controles verminderd, maar niet de frequentie.

Wiggers stelt terecht dat gezien de werklastbeheersing voor de specialist een aanpassing van de richtlijn voor follow-up nodig is. Maar zonder nieuw voorstel blijft alles bij het oude. Voor wijziging van het bestaande schema wordt ‘evidence’ gevraagd, maar deze is niet of onvoldoende aanwezig. Echter, ook de huidige richtlijn (van het Integrale Kankercentrum Rotterdam) is niet ‘evidence-based’. Zoals Wiggers stelt, is er wel ruimte voor wijziging, omdat elke frequentie van follow-upbezoeken door de vrouw als juist ervaren wordt. Het lijkt verwarrend en onpraktisch om voor elke patiënt een individueel schema af te spreken. Ten eerste wil iedere patiënt gecontroleerd worden en ten tweede bestaat bij de ‘gemiddelde’ specialist een psychologische behoefte aan een richtlijn, ook al is deze niet evidence-based.1 Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat controle verricht door een verpleegkundige (‘nurse practitioner’) of huisarts, geen vermindering van de kwaliteit van leven betekent, integendeel.2 3

Op grond van de ons nu bekende gegevens zou de richtlijn voor follow-up als volgt aangepast kunnen worden: poliklinische controle 4 weken na de operatie ter beoordeling van de wondgenezing en de schouderfunctie, gevolgd door een tweede poliklinische controle 3 maanden later ter beoordeling van eventuele psychosociale problemen. Hierna kan de vrouw worden terugverwezen naar de huisarts of (indien beschikbaar) gecontroleerd worden door een verpleegkundige. Halfjaarlijkse controle gedurende 2-3 jaar gevolgd door jaarlijkse controle lijkt voldoende, op voorwaarde dat er goede en uitgebreide patiënteninformatie (bijvoorbeeld met een folder) is. Goede uitleg over wat te doen als er klachten of ziekteverschijnselen ontstaan is belangrijk. Indien de vrouw iets bemerkt, moet zij snel terechtkunnen bij de specialist met expertise op het gebied van (borst)kanker.4 Bestaande oncologie- of mammapoli's moeten hierop worden ingericht. Mammografisch onderzoek kan 2-jaarlijks plaatsvinden, maar de waarde ervan lijkt beperkt.5 Een dergelijke aanpassing van de follow-uprichtlijn draagt bij aan een goede patiëntenzorg, is kosteneffectief en ontlast de overbezette oncologiepoli van de specialist.6

W.S. Meijer
Literatuur
  1. Kiebert GM, Welvaart K, Kievit J. Psychological effects of routine follow-up on cancer patients after surgery. Eur J Surg 1995;159:601-7.

  2. Grunfeld E, Fitzpatrick R, Mant D, Yudkin P, Adewuyi-Dalton R, Stewart J, et al. Comparison of breast cancer patient satisfaction with follow-up in primary care versus specialist care: results from a randomized controlled trial. Br J Gen Pract 1999;49:705-10.

  3. Liebert B, Parle M, White K, Rodger A. Establishing an evidence base for the specialist breast nurse: a model for Australian breast cancer care. Aust Health Rev 2001;24:192-9.

  4. Adewuyi-Dalton R, Ziebland S, Grunfeld E, Hall A. Patients’ views of routine hospital follow-up: a qualitative study of women with breast cancer in remission. Psychooncology 1998;7:436-9.

  5. Giard RWM, Bonneux LGA. Borstkankerscreening onvoldoende effectief. [LITREF JAARGANG="2001" PAGINA="2205-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2205-8.[/LITREF]

  6. Grunfeld E, Gray A, Mant D, Yudkin P, Adewuyi-Dalton R, Coyle D, et al. Follow-up of breast cancer in primary care vs specialist care: results of an economic evaluation. Br J Cancer 1999;79:1227-33.

Groningen, december 2001,

In het artikel over de follow-up na oncologische chirurgie heb ik argumenten aangegeven voor al dan niet verrichten van follow-up welke niet specifiek gericht zijn op een bepaalde tumorsoort. Elke landelijke tumorwerkgroep kan op basis van deze uitgangspunten de follow-up voor de desbetreffende tumorsoort definiëren op basis van de beschikbare literatuur. In de recent verschenen CBO-conceptrichtlijn: ‘Behandeling van het mammacarcinoom’ wordt hiertoe een aanzet gegeven. Het voorstel van collega Meijer betreffende de follow-up bij patiënten met mammacarcinoom kan in die discussie worden meegenomen. Aangezien er meerdere argumenten voor follow-up bestaan die niet voor elke individuele patiënt zullen gelden, stel ik voor om bij elke patiënt alle argumenten voor het verrichten van follow-up door te nemen en op basis daarvan een schema vast te stellen. Dat laat onverlet dat aanbevelingen voor detectie van asymptomatische recidieven, zoals deze voor elke tumor gedefinieerd zijn, het uitgangspunt kunnen zijn.

T. Wiggers