artikel
In 1973 werd familiaire gecombineerde hyperlipidemie (FGH) beschreven bij familieleden van patiënten met hyperlipidemie, welke patiënten een myocardinfarct hadden overleefd.12 In de praktijk wordt een gecombineerde hyperlipidemie, waarbij zowel de plasmawaarden van cholesterol als die van triglyceriden matig verhoogd zijn, regelmatig aangetroffen. Dit kan leiden tot de vraag of verdere diagnostiek en behandeling wegens deze laboratoriumafwijkingen noodzakelijk zijn. Het is van belang een diagnose te stellen op grond van de aangetroffen laboratoriumafwijkingen, om tot de juiste afweging van het beleid te komen, temeer omdat de aandoening een groot risico inhoudt voor vroegtijdige atherosclerose. Het komt frequent voor dat men de diagnose ‘FGH’ overweegt, bijvoorbeeld als een patiënt een cholesterolwaarde heeft van 5,0-9,0 mmoll en tevens een triglyceridewaarde van 2,0-8,0 mmoll. Het ontbreken van één plasmavariabele of positieve klinische afwijking die karakteristiek is voor FGH, bemoeilijkt het stellen van de diagnose bij individuele patiënten.
In dit artikel gaan wij in op het klinische beeld en de diagnostiek van FGH.
Diagnose en klinische betekenis
De prevalentie van FGH in de westerse wereld wordt geschat op 0,5-2 van de bevolking, terwijl ongeveer 10 van de patiënten die een hartinfarct overleven, FGH heeft.1 Deze gegevens leiden tot de interpretatie dat bij FGH het risico op een hartinfarct met een factor 10 is toegenomen.2 De diagnose ‘FGH’ wordt gebaseerd op een combinatie van kenmerken en het uitsluiten van afwijkingen die pathognomonisch zijn voor andere erfelijke vetstofwisselingsstoornissen.23 Om de diagnose ‘FGH’ met een zo groot mogelijke waarschijnlijkheid te kunnen stellen, kan een schema van 7 bevindingen uitkomst bieden (tabel 1).
– Een nuchtere plasmacholesterolwaarde > 6,5 mmoll, of hoger dan het 90e percentiel voor de leeftijd. De moeilijkheid in de praktijk is dat de plasmacholesterolconcentratie stijgt met de leeftijd en dat de stijging voor Nederlandse mannen en vrouwen een verschillend beloop heeft. Er bestaat derhalve geen hard criterium of gouden standaard. Het beschikbaar komen van gedifferentieerde tabellen voor algemeen gebruik is wenselijk. Zo ligt een cholesterolwaarde van 6,5 mmoll bij Nederlanders tot 40-jarige leeftijd hoger dan het 90e percentiel.
– Een nuchtere plasmatriglycerideconcentratie > 2,3 mmoll. Deze waarde is het Europese criterium voor hypertriglyceridemie en correspondeert met het Amerikaanse criterium van 200 mgdl. Voor de Nederlandse praktijk is naar onze mening een waarde boven de 2,0 mmoll als verhoogd te beschouwen.
– Het bestaan van een wisselend lipoproteïnefenotype (‘multiple lipoprotein phenotype’) bij het individu zelf of bij een eerstegraads verwant, bijvoorbeeld een broer of zuster of één van de ouders. Bij een patiënt betekent een wisselend lipoproteïnefenotype bijvoorbeeld dat een patiënt met hypercholesterolemie gedurende een bepaalde periode hypertriglyceridemie heeft en vervolgens een periode normotriglyceridemie, en dat een dergelijke afwisseling zich eenmalig of meermalen voordoet. Bij familieleden betekent een wisselend lipoproteïnefenotype dat verschillende eerstegraads verwanten een verschillende hyperlipidemie tot expressie brengen, ten aanzien van hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie of een combinatie hiervan.
– Een positieve familieanamnese voor coronaire vaatziekte of een cerebrovasculair accident vóór het 60e levensjaar bij de indexpatiënt of bij een eerstegraads verwant.
Om de diagnose ‘FGH’ zeer waarschijnlijk te maken, moeten tegelijkertijd de volgende exclusiecriteria gelden:
– Afwezigheid van oorzakelijke factoren voor een secundaire hyperlipidemie, zoals overgewicht, diabetes mellitus, endocriene ziekten, nier- of leverziekten of het gebruik van corticosteroïden.
– Afwezigheid van xanthomen, zoals peesxanthomen (typisch voor familiaire hypercholesterolemie), palmaire en tubereuze xanthomen (typisch voor familiaire dys-?-lipoproteïnemie) en eruptieve xanthomen (typisch voor hypertriglyceridemieën).
– Afwezigheid van het APOE2APOE2-genotype (vastgesteld door middel van DNA-diagnostiek) of fenotype (vastgesteld door middel van elektroforese). Het APOE2APOE2-genotype geeft een variant van het apolipoproteïne E (apoE)-eiwit, die soms leidt tot een hyperlipidemie; dan spreekt men van familiaire dys-?-lipoproteïnemie (type III van de (verouderde) Fredrickson-classificatie).4
Familieonderzoek is noodzakelijk
In de praktijk levert het derde criterium, het vaststellen van het wisselende lipoproteïnefenotype, de grootste moeilijkheden op. Het is echter het enige criterium waarmee werkelijk met zekerheid kan worden vastgesteld dat bij de patiënt en zijn familie het ziektebeeld ‘FGH’ voorkomt, zoals gedefinieerd door Goldstein et al.1 Op dit moment, nu er nog geen eenduidige marker beschikbaar is voor FGH, is familieonderzoek de enige wijze om de grootste waarschijnlijkheid van de diagnose te bereiken. Zodoende is de geconsulteerde arts gedwongen een familieanamnese op te nemen of zelfs onderzoek uit te voeren bij verwanten van de patiënt. Een familieonderzoek is niet eenvoudig: het ontbreken van faciliteiten en van vergoeding door de ziektenkostenverzekering vormt voor de arts een moeilijk te overwinnen hindernis. Er ligt naar onze mening een belangrijke taak in de nabije toekomst voor verzekeraars, overheid, artsenorganisaties en ziekenhuizen. Het stellen van de diagnose is immers essentieel vanwege het 10-voudig verhoogde risico op een myocardinfarct voor het 60e jaar waarmee de getroffen patiënt of diens familielid rekening moet houden.
Dieet
Het stellen van de diagnose heeft als directe consequentie dat een dieet en een medicamenteuze behandeling bij de patiënt met hyperlipidemie worden ingesteld. De keuze van de medicamenteuze behandeling is uiteraard afhankelijk van het gemeten lipideprofiel in plasma.
Bevolkingsonderzoek?
De actuele vraag doet zich voor of een bevolkingsonderzoek op erfelijke hyperlipidemieën zoals familiaire hypercholesterolemie zinvol is.5 FGH is een multigenetische aandoening, zodat screening op geselecteerde DNA-afwijkingen nog niet tot de mogelijkheden behoort. Helaas is ook bij monogenetische aandoeningen, zoals familiaire hypercholesterolemie, een ernstige hypercholesterolemie alleen (bijvoorbeeld > 9,0 mmoll) niet pathognomonisch.6 Slechts bij ongeveer 35 van de patiënten met een klinisch als zeker aangeduide diagnose ‘familiaire hypercholesterolemie’ (door de aanwezigheid van karakteristieke strekpees-xanthomen), kan één van de bekende mutaties in het ‘low-density’-lipoproteïne (LDL)-receptorgen gevonden worden. Dit percentage zal in de komende jaren stijgen, omdat steeds meer van dergelijke mutaties kunnen worden aangetoond. Het effectiefst is derhalve op dit moment het familieonderzoek, gebaseerd op aangetoonde expressie van de ziekte bij indexpatiënten.26 Dit geldt zowel voor familieonderzoek met criteria voor familiaire hypercholesterolemie,6 als met de genoemde FGH-criteria. In Nederland bestaat er een goede aanzet tot zorgvuldig opgezet familieonderzoek, uitgaand van de bewezen expressie van de ziekte in de betreffende familie, zoals vormgegeven door de Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren en de Stichting tot Opsporing van Erfelijke Hypercholesterolemie.
Pathofysiologie
Het lipoproteïnemetabolisme bij FGH-patiënten wordt gekenmerkt door een overproductie van apolipoproteïne B (apoB)-bevattende lipoproteïnen door de lever. Dit leidt tot een gecombhineerde verhoging van cholesterol- en triglycerideconcentraties in het plasma (tabel 2). Hierbij past dus ook een verhoogde plasmaconcentratie van apoB. ApoB is het structuureiwit van endogene lipoproteïnen. Er is maar één apoB-eiwitmolecuul per gesecreteerd lipoproteïne aanwezig. De apoB-concentratie is dan ook een accurate indicator van het aantal circulerende endogene lipoproteïnen en kan, in de toekomst, een belangrijk hulpmiddel worden bij de diagnostiek van FGH. ApoB is het structuureiwit van ‘very-low-density’-lipoproteïnen (VLDL's), die door de lever worden afgegeven aan de circulatie, van LDL en van de lipoproteïnerestanten (‘remnants’) van intermediaire dichtheid (IDL's). VLDL's vervoeren zowel triglyceriden als cholesterol door de bloedbaan, terwijl LDL's vrijwel exclusief cholesterol transporteren. LDL-deeltjes en IDL's zijn beide afbraakproducten van VLDL en ze zijn atherogeen.
Bij FGH-patiënten treft men altijd een matig verhoogde LDL-cholesterolwaarde aan (dat wil zeggen > 4,2 mmoll) in combinatie met een wisselend verhoogde VLDL- en triglyceridewaarde.237-9 Behalve dat de concentratie van atherogene lipoproteïnen verhoogd is, is bij FGH-patiënten de concentratie van ‘high-density’-lipoproteïne (HDL)-cholesterol dikwijls verlaagd.3
Genetica
De genetische defecten die FGH veroorzaken, zijn op dit moment niet bekend. FGH-patiënten vertonen een overproductie van lipoproteïnen door de lever, zodat zoals gezegd de plasmaconcentratie van apoB verhoogd is.1 Verschillende onderzoeken hebben echter uitgesloten dat een koppeling bestaat tussen markers in en rond het APOB-gen en het FGH-fenotype.1011 Een andere kandidaat voor het oorzakelijke gen is het apo-AI-CIII-AIV-- gencluster op chromosoom 11. Koppeling tussen FGH en dit gencluster werd beschreven in 1991,12 maar deze bevinding is tot nu toe niet bevestigd door andere onderzoekers. DNA-variaties in dit gencluster veroorzaken een verdere verhoging van de concentraties van cholesterol, triglyceriden en apoB bij FGH-patiënten, ofwel een ernstiger expressie van het ziektebeeld, zoals onlangs door ons is beschreven.13 Voorts zijn er recente gegevens die suggereren dat mutaties in het gen voor lipoproteïnelipase frequenter worden gevonden bij patiënten met FGH, maar deze mutaties kunnen ook bij normolipidemische personen worden aangetroffen.1415
Behandeling
Het ongeveer 10-voudig verhoogde risico op coronaire hartziekten bij FGH-patiënten wordt voornamelijk veroorzaakt door de atherogeniteit van de stoornissen in de vetstofwisseling en het apolipoproteïnemetabolisme. Deze opvatting is gebaseerd op onderzoekingen waarin een verband is gelegd tussen enerzijds verhogingen van de waarden van LDL-cholesterol en van cholesterolrijke restanten, gevormd door lipoproteïnelipase uit circulerende triglyceridenrijke lipoproteïnen, en anderzijds een toegenomen frequentie van coronaire vaatziekten. De moeilijkheid bij de behandeling van FGH is de relatieve resistentie ervan tegen dieet en de werking van bloedlipidenverlagende medicatie: in de praktijk blijkt dat men met een dieet het doel dikwijls niet bereikt.
Ook het werkingsprofiel van monotherapie met een cholesterolsyntheseremmer, een fibraat of met nicotine zuur(derivaat) is niet geheel bevredigend te noemen, omdat in de praktijk de streefwaarden niet gehaald worden (tabel 3).15 De combinatie van een dieet en een cholesterolsyntheseremmer (hydroxymethylglutaryl-co-enzym A (HMG-CoA)-reductaseremmer) verlaagt de LDL-cholesterolwaarde met 13 en de waarde van VLDL- remnantcholesterol met 30-40 bij FGH-patiënten.7-9 De nuchtere hypertriglyceridemie blijft meestal bestaan, ook al treedt een daling op van tenminste 16.7-9
Behandeling van FGH-patiënten met dieet en een fibraat heeft een adequaat verlagend effect op de plasmatriglyceriden (met 48) en leidt tot een verhoging van de HDL-cholesterolwaarde (met 15). De LDL-cholesterolwaarde blijft bij behandeling met een fibraat bij FGH-patiënten dikwijls te hoog en kan in individuele gevallen zelfs stijgen (met 9).79 Voor de toekomst is het derhalve van belang om de combinatie van deze twee klassen geneesmiddelen (cholesterolsyntheseremmers en fibraten), met hun karakteristieke werkingsprofiel, verder te onderzoeken.79
Een van oudsher toegepast medicament is nicotinezuur, dat bij FGH effectief is in het verbeteren van het lipideprofiel.2 In combinaties met andere lipideverlagers kan nicotinezuur bij patiënten met gecombineerde hyperlipidemie en coronaire hartziekte de sterfte reduceren17 en de progressie van coronaire stenose vertragen.18 In de praktijk blijkt echter dat ook dit medicament niet geschikt is voor monotherapie. Het bijwerkingenprofiel van nicotinezuur zelf, door de flushes en gastro-intestinale klachten, kan leiden tot slechte therapietrouw. Een nieuw derivaat, acipimox, kent deze nadelen in mindere mate, en verdient nader onderzoek.
Combinatietherapie en een dieet lijken in de toekomst de beste mogelijkheid te bieden voor de behandeling van FGH-patiënten.9 Er is meer onderzoek nodig om optimale combinaties vast te stellen en de mogelijke bijwerkingen te inventariseren. Gevreesd is de zeldzaam optredende rabdomyolyse, die beschreven is bij combinaties van HMG-CoA-reductaseremmers met fibraten of nicotinezuur. Naar onze mening moet een combinatiebehandeling vooralsnog worden ingesteld door een ter zake kundige arts, zodat mogelijke bijwerkingen kunnen worden onderkend. Het gaat in principe om een levenslange behandeling, zodat tolerantie en therapietrouw belangrijke overwegingen zijn, naast aangetoonde effectiviteit. In de praktijk zijn streefwaarden voor FGH-patiënten makkelijk te onthouden via de ‘5-3-2-1-regel’, ofwel totaal cholesterol I,0 mmoll. De enige streefwaarde bij cholesterolverlagende behandeling, die officieel in Nederland is vastgelegd, is een totaalcholesterolconcentratie beneden 5,0 mmoll (zie tabel 3).19 Deze streefwaarde is opgesteld voor de populatie, maar niet voor doelgroepen met een genetische hyperlipidemie en een hoog risico op coronaire vaatziekte, zoals FGH.
Conclusie
FGH is een belangrijke aandoening, omdat de gevolgen voor de patiënt en de maatschappij groot zijn. Dit blijkt uit een sterk verhoogd risico op morbiditeit en sterfte ten gevolge van premature coronaire hartziekten voor de patiënt en de daaraan verbonden maatschappelijke kosten. Het ophelderen van de genetische en moleculaire mechanismen van FGH is één van de grootste uitdagingen voor het moderne lipideonderzoek. Voor de praktijk zal het van belang zijn een marker voor de ziekte te vinden, die het stellen van de diagnose bij de individuele patiënt mogelijk maakt. Zolang deze marker niet beschikbaar is, is de praktische moeilijkheid dat familieonderzoek, noodzakelijk voor de diagnose ‘FGH’, in de dagelijkse praktijk te weinig wordt uitgevoerd. Op het terrein van de diëtaire en de medicamenteuze behandeling zijn gegevens voorhanden die richting kunnen geven aan toekomstige ontwikkelingen.
De beschreven onderzoeken kwamen tot stand in samenwerking met dr.M.Castro Cabezas, dr.J.Smit en de medewerkers van het Laboratorium Vetstofwisseling, Academisch Ziekenhuis en Universiteit Utrecht. De Nederlandse Hartstichting en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gaven financiële steun aan het onderzoek.
Literatuur
Goldstein JL, Schrott HG, Hazzard WR, Bierman EL, MotulskyAG, Campbell ED, et al. Hyperlipidemia in coronary heart disease. II. Geneticanalysis of lipid levels in 176 families and delineation of a new inheriteddisorder, combined hyperlipidemia. J Clin Invest 1973; 52:1544-68.
Castro Cabezas M, Bruin TWA de, Erkelens DW. Familialcombined hyperlipidemia: 1973-1991. Neth J Med 1992;40:83-95.
Brunzell JD, Albers JJ, Chait A, Grundy SM, Groszek E,McDonald GB. Plasma lipoproteins in familial combined hyperlipidemia andmonogenic familial hypertriglyceridemia. J Lipid Res1983;24:147-55.
Fredrickson DS, Levy RI, Lees RS. Fat transport inlipoproteins. An integrated approach to mechanism and disorder. N Engl J Med1967;276:34-44, 74-103, 148-56, 215-26, 273-81.
Vandenbroucke JP. Screening op familiairehypercholesterolemie. Ned TijdschrGeneeskd 1996;140:944-8.
Defesche JC, Kastelein JJP. Landelijke opsporing vanpatiënten met familiaire hypercholesterolemie. In: Frants, RR,redacteur. Hyperlipoproteïnemie en atherosclerose: nieuwe ontwikkelingenten behoeve van diagnostiek en behandeling. Leiden, 1996:33-51.
Bredie SJH, Bruin TWA de, Demacker PNM, Kastelein JJP,Stalenhoef AFH. Comparison of gemfibrozil versus simvastatin in familialcombined hyperlipidemia and effects on apolipoprotein-B-containinglipoproteins, low-density lipoprotein subfraction profile, and low-densitylipoprotein oxidizability. Am J Cardiol 1995;75:348-53.
Castro Cabezas M, Bruin TWA de, Kock LAW, Kortland W,LindeSibenius Trip M van, Jansen H, et al. Simvastatin improves chylomicronremnant removal in familial combined hyperlipidemia without changingchylomicron conversion. Metabolism 1993;42:497-503.
Smit JWA, Jansen GH, Bruin TWA de, Erkelens DW. Treatmentof combined hyperlipidemia with fluvastatin and gemfibrozil, alone or incombination. does not induce muscle damage. Am J Cardiol1995;76:126A-8A.
Rauh G, Schuster H, Muller B, Schewe S, Keller C, WolframG, et al. Genetic evidence from 7 families that the apolipoprotein B gene isnot involved in familial combined hyperlipidemia. Atherosclerosis1990;83:81-7.
Coresh J, Beaty TH, Kwiterovitch jr PO, Antonarakis SE.Pedigree and sib-pair linkage analysis suggest the apolipoprotein B gene isnot the major gene influencing plasma apolipoprotein B levels. Am J Hum Genet1992;50:1038-45.
Wojciechowski AP, Farrall M, Cullen P, Wilson TME,Bayliss JD, Farren B, et al. Familial combined hyperlipidaemia linked to theapolipoprotein AI-CIII-AIV gene cluster on chromosome 11q23-q24. Nature1991;349:161-4.
Dallinga-Thie GM, Bu XD, Rotter JI, Lusis AJ, Bruin TWAde. Apolipoprotein AI-CIII-AIV gene cluster in familial combinedhyperlipidemia. J Lipid Res 1996;37:136-47.
Nevin DN, Brunzell JD, Deeb SS. The LPL gene inindividuals with familial combined hyperlipidemia and decreased LPL activity.Arterioscler Thromb 1994;14:869-73.
Gagné E, Genest jr J, Zhang H, Clarke LA, HaydenMR. Analysis of DNA changes in the LPL gene in patients with familialcombined hyperlipidemia. Arterioscler Thromb 1994;14:1250-7.
Cobbe SM, Shepherd J. Cholesterol reduction in theprevention of coronary heart disease: therapeutic rationale and guidelines.The British Hyperlipidaemia Association. Br Heart J 1993;69 Suppl:S63-9.
Carlson LA, Rosenhamer G. Reduction of mortality in theStockholm Ischaemic Heart Disease Secondary Prevention Study by combinedtreatment with clofibrate and nicotinic acid. Acta Med Scand1988;223:405-18.
Brown BG, Zhao XQ, Sacco DE, Albers JJ. Arteriographicview of treatment to achieve regression of coronary atherosclerosis and toprevent plaque disruption and clinical cardiovascular events. Br Heart J1993;69 Suppl:S48-53.
Herziening Consensus Cholesterol. Hart Bulletin 1992;23Suppl:9-22.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, november 1996,
Met belangstelling lazen wij het caput selectum van De Bruin et al., waarin zij o.m. nader ingaan op pathofysiologie en genetica van familiaire gecombineerde hyperlipidemie (FGH) (1996;2118-21). Als aanvulling hierop willen wij een aantal nieuwe ontwikkelingen op het gebied van genetisch onderzoek naar de oorzaak van FGH noemen, die in hun artikel ontbreken.
De laatste jaren is duidelijk geworden dat ‘low density’-lipoproteïne (LDL)-partikels uit verschillende subfracties bestaan, waarbij vooral de dichtere eiwitrijke deeltjes (‘small dense’ LDL) in verband worden gebracht met versnelde lipideperoxidatie,1 een belangrijke stap in het atheroscleroseproces. Men neemt aan dat behalve metabole invloeden ook genetische factoren het vóórkomen van atherogeen small dense LDL in FGH-families bepalen.23 Het persisteren van een overmaat aan small dense LDL na 12 weken behandeling met lipideverlagende medicatie bij FGH-patiënten is een aanvullend argument voor de aanwezigheid van een genetische invloed op het LDL-subfractiepatroon bij FGH.4 Het vaststellen van een dicht LDL-subfractieprofiel kan met de reeds genoemde inclusiecriteria bijdragen tot het stellen van de diagnose.
Ondanks het feit dat FGH metabool en genetisch waarschijnlijk een heterogene groep van aandoeningen is, hebben wij in 40 goed gedefinieerde FGH-families (663 personen), d.m.v. complexe segregatieanalyse kunnen vaststellen dat de hoogte van de apolipoproteïne-B-concentratie verklaard kan worden door één co-dominant overervend genlocus.5
Insulineresistentie speelt zowel een rol bij overproductie van ‘very low density-lipoproteins’ als bij een gestoorde klaring van triglyceriderijke lipoproteïnen en wordt in verband gebracht met het vóórkomen van small dense LDL.6 Wij hebben vastgesteld dat insulineresistentie ook voorkomt bij FGH-patiënten met een normaal lichaamsgewicht.7 Het ligt dus voor de hand ook de genen die betrokken zijn bij de werking van insuline als kandidaatgenen voor FGH te beschouwen. Opmerkelijk hierbij is dat op chromosoom 19 zowel de loci voor de LDL-receptor aanwezig zijn, als de insulinereceptor, als een locus dat werd gelieerd aan het vóórkomen van small dense LDL.8
Tenslotte zijn wij van mening dat de rol van mutaties in het lipoproteïnelipase (LpL)-gen door de auteurs wordt onderschat. In een samenwerkingsverband tussen groepen in Leiden, Amsterdam en Nijmegen is aangetoond dat slechts één LpL-mutatie, de LpL-Asn291-Ser-mutatie, reeds in 3 van de 17 onderzochte FGH-families predisponeerde voor de hyperlipidemie.9
Graaf J de, Hak-Lemmers HLM, Hectors MPC, Demacker PNM, Hendriks JCM, Stalenhoef AFH. Enhanced susceptibility to in vitro oxidation of the dense low density lipoprotein subfraction in healthy subjects. Arterioscler Thromb 1991;11:298-306.
Austin MA, Brunzell JD, Fitch WL, Krauss RM. Inheritance of low density lipoprotein subclass patterns in familial combined hyperlipidemia. Arteriosclerosis 1990;10:520-30.
Bredie SJH, Kiemeney LA, Haan AFJ de, Demacker PNM, Stalenhoef AFH. Inherited susceptibility determines the distribution of dense low-density lipoprotein subfraction profiles in familial combined hyperlipidemia. Am J Hum Genet 1996;58:812-22.
Bredie SJH, Bruin TWA de, Demacker PNM, Kastelein JJP, Stalenhoef AFH. Comparison of gemfibrozil versus simvastatin in familial combined hyperlipidemia and effects on apolipoprotein-B-containing lipoproteins, low-density lipoprotein subfraction profile, and low-density lipoprotein oxidizability. Am J Cardiol 1995;75:348-53.
Bredie SJH, Drongelen J van, Kiemeney LA, Demacker PNM, Beaty TH, Stalenhoef AFH. Segregation analysis of plasma apolipoprotein-B levels in familial combined hyperlipidemia. Arterioscler Thromb Vasc Biol 1996 [ter perse].
Reaven GM, Chen YD, Jeppesen J, Maheux P, Krauss RM. Insulin resistance and hyperinsulinemia in individuals with small, dense low density lipoprotein particles. J Clin Invest 1993;92:141-6.
Bredie SJH, Tack CJJ, Smits P, Stalenhoef AFH. Non-obese patients with familial combined hyperlipidemia are insulin resistant as compared with their non-affected relatives. Arterioscler Thromb Vasc Biol 1996 [ter perse].
Nishina PM, Johnson JP, Naggert JK, Krauss RM. Linkage of atherogenic lipoprotein phenotype to the low density lipoprotein receptor locus on the short arm of chromosome 19. Proc Natl Acad Sci USA 1992;89:708-12.
Hoffer MJ, Bredie SJH, Boomsma DI, Reymer PWA, Kastelein JJP, Knijff P de, et al. The lipoprotein lipase (Asn291-Ser) mutation is associated with elevated lipid levels in familial combined hyperlipidemia. Atherosclerosis 1996;119:159-67.
(Geen onderwerp)
Utrecht, november 1996,
Wij stellen met genoegen vast dat collegae Bredie en Stalenhoef het eens zijn met de beschrijving van de diagnostiek, de pathofysiologie en de genetica van FGH. Het was nadrukkelijk de bedoeling van het caput selectum de ‘harde’ gegevens over FGH te bespreken, voorzover bekend. Bredie en Stalenhoef schetsen een aantal ontwikkelingen die ons niet onbekend zijn, maar die nog geen ‘waarheidsstatus’ hebben verkregen.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, januari 1997,
Bredie en Stalenhoef gaven een welkome aanvulling (1996;2528) op het caput selectum van De Bruin et al. over familiaire gecombineerde hyperlipidemie (FGH) (1996;2118-21). In hun antwoord op deze aanvulling (1996;2528) verleenden De Bruin et al. aan hun eigen gegevens het predikaat ‘waarheidsstatus’ en niet aan het wetenschappelijk onderzoek van anderen. Vooral wat het onderzoek naar het gen voor lipoproteïnelipase (LPL) betreft, hebben wij bedenkingen bij deze subjectieve kwalificatie.
Het samenwerkingsverband tussen Amsterdam, Leiden en Nijmegen heeft, mét groepen in Vancouver en Londen, inmiddels aangetoond dat twee mutaties in het LPL-gen frequent in Nederland voorkomen (bij minstens 5% van de algemene bevolking).12 Inmiddels is aangetoond dat bij heterozygotie voor deze LPL-mutaties de concentraties van ‘low-density’-lipo-proteïne (LDL)-cholesterol, ‘very-low-density’-lipoproteïne (VLDL)-cholesterol en VLDL-triglyceriden verhoogd zijn, terwijl de ‘high density’-lipoproteïne (HDL)-cholesterolconcentratie verlaagd is.1-4 Bovendien is duidelijk dat deze mutaties frequenter voorkomen bij patiënten met FGH of dysbètalipoproteïnemie en bij ‘gewone’ patiënten met coronaire hartziekte (CHZ) (M.J.V.Hoffer, schriftelijke mededeling, 1997).125-8 Het feit dat deze mutaties vooral tot klinische expressie komen bij patiënten met een toegenomen VLDL-productie (overgewicht en insulineresistentie) en ook voorkomen bij normolipidemische personen, zoals De Bruin et al. in het caput selectum opmerken, past juist uitstekend bij wat wij van een multifactoriële aandoening verwachten.
Waarom De Bruin et al. refereren aan de twee enige publicaties uit de wereldliteratuur waarin wordt gemeld dat géén LPL-mutaties bij FGH-patiënten konden worden aangetoond,910 is ons niet duidelijk, zeker niet aangezien beide onderzoeksgroepen inmiddels wél van het belang van het LPL-gen bij de expressie van FGH overtuigd zijn.511
Een caput selectum dient onzes inziens de huidige stand van de wetenschap over een bepaald onderwerp volledig weer te geven en kan niet bedoeld zijn om de eigen onderzoeksresultaten naar voren te schuiven en die van anderen, door het hanteren van het begrip ‘waarheidsstatus’, naar de achtergrond te verplaatsen. Aan het werk van Nederlandse onderzoekers wordt hiermee geen recht gedaan.
Reymer PWA, Gagné E, Groenemeyer BE, Zhang H, Forsyth IJ, Jansen H, et al. A lipoprotein lipase mutation (Asn291Ser) is associated with reduced HDL cholesterol levels in premature atherosclerosis. Nat Genet 1995;10:28-34.
Mailly F, Tugrul Y, Reymer PWA, Bruin T, Seed M, Groenemeyer BF, et al. A common variant in the gene for lipoprotein lipase (Asp9→Asn). Functional implications and prevalence in normal and hyperlipidemic subjects. Arterioscler Thromb Vasc Biol 1995; 15:468-78.
Pimstone SN, Gagné SE, Gagné C, Lupien PJ, Gaudet D, Williams RR, et al. Mutations in the gene for lipoprotein lipase. A cause for low HDL cholesterol levels in individuals heterozygous for familial hypercholesterolemia. Arterioscler Thromb Vasc Biol 1995;15:1704-12.
Bijvoet SM, Gagné SE, Moorjani S, Gagné C, Henderson HE, Fruchart JC, et al. Alterations in plasma lipoproteins and apolipoproteins before the age of 40 in heterozygotes for lipoprotein lipase deficiency. J Lipid Res 1996;37:640-50.
Reymer PWA, Groenemeyer BE, Gagné E, Miao L, Appelman EEG, Seidel JC, et al. A frequently occurring mutation in the lipoprotein lipase gene (Asn291Ser) contributes to the expression of familial combined hyperlipidemia. Hum Mol Genet 1995;4:1543-9.
Hoffer MJV, Bredie SJH, Boomsma DI, Reymer PWA, Kastelein JJP, Knijff P de, et al. The lipoprotein lipase (Asn291→Ser) mutation is associated with elevated lipid levels in families with familial combined hyperlipidaemia. Atherosclerosis 1996;119:159-67.
Zhang H, Reymer PWA, Liu MS, Forsythe IJ, Groenemeyer BE, Frohlich J, et al. Patients with apoE3 deficiency (E2/2, E3/2 and E4/2) who manifest with hyperlipidemia have increased frequency of an Asn 291→Ser mutation in the human LPL gene. Arterioscler Thromb Vasc Biol 1995;15:1695-703.
Jukema JW, Boven AJ van, Groenemeyer BE, Zwinderman AH, Reiber JHC, Bruschke AVG, et al. The Asp9 Asn mutation in the lipoprotein lipase gene is associated with increased progression of coronary atherosclerosis. Circulation 1996;94:1913-8.
Nevin DN, Brunzell JD, Deeb SS. The LPL gene in individuals with familial combined hyperlipidemia and decreased LPL activity. Arterioscler Thromb 1994;14:869-73.
Gagné E, Genest jr J, Zhang H, Clarke LA, Hayden MR. Analysis of DNA changes in the LPL gene in patients with familial combined hyperlipidemia. Arterioscler Thromb 1994;14:1250-7.
Deeb SS, Yang WS, Nevin D, Iwasaki L, Peng R, Brown BG, et al. Mutations in the lipoprotein lipase gene in familial combined hyperlipidemia and coronary artery disease [abstract]. Circulation 1995;92:I-493.