Exogene factoren en schizofrenie

Klinische praktijk
L. de Groot
P.J. Stolk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1673-5

Dames en Heren,

Het is bekend dat psychosen kunnen worden veroorzaakt door aspecifieke, lichamelijke factoren zoals circulatiestoornissen, hormonale veranderingen en intoxicaties. Doorgaans verdwijnt de psychose wanneer de lichamelijke aandoening genezen is. Ook schizofrenie kan door lichamelijke ziekten worden beïnvloed. Psychedelische middelen zijn bij uitstek in staat psychosen te veroorzaken. Geen wonder, ze worden juist gebruikt met de bedoeling psychische veranderingen te bewerkstelligen. Ze doen dat door verstoring van de neurotransmissiesystemen die eveneens bij endogene psychosen van belang zijn. Antipsychotische medicatie is dan ook bij drugpsychosen effectief.

Toxische psychose en schizofrenie zijn vaak moeilijk en soms onmogelijk te onderscheiden. Het vermoeden van een drugpsychose kan worden gewekt door een minder helder bewustzijn, zich verradend door desoriëntatie en concentratiezwakte, of door agitatie. Dikwijls is het echter op grond van het klinische beeld niet mogelijk met zekerheid uit te maken of we met drugpsychose of met schizofrenie te maken hebben.1 Een drugpsychose…

Auteursinformatie

Deltaziekenhuis, Albrandswaardsedijk 74, 3172 AA Poortugaal.

Mw.L.de Groot, psychiater.

Psychiatrisch Centrum Rosenburg, 's-Gravenhage.

P.J.Stolk, zenuwarts.

Contact mw.L.de Groot

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, oktober 1989,

In hun klinische les over exogene factoren en schizofrenie vermelden de collegae De Groot en Stolk o.a. de mogelijkheid van toxische factoren (1989;1673-5). Zij wijzen op een opmerkelijk druggebruik in de periode 1860-1910 en ook op het populair worden van absint (alsem-likeur). Dit ‘genotmiddel’ bevat als bitterstof thujone, een etherische olie, die giftig is, maar ook convulsief kan werken.1

In Engelse literatuur wordt vermeld dat in de periode na 1830, maar vooral van 1850 tot 1880 en ook nog daarna, op grote schaal vervalsing van bier plaatsvond.2 Dat gebeurde met bitter smakende stoffen, nl.:

1. Nux vomica, bevattend strychnine. Als dit vergif in kleine herhaalde doses wordt gebruikt, kan het hallucinogeen werken.

2. Cocculus indicus (gedroogd zaad van Anamirta cocculus). Deze stof bevat picrotoxine. Ook dit kan convulsief werken en ook verwardheidstoestanden veroorzaken. De in Engeland vermelde vervalsing van bier gebeurde ook in ons land.3 In 1870 was het mogelijk genoemde stoffen aan te tonen en daarna was ook de bestrijding van dit misbruik mogelijk.

De combinatie van alcohol en genoemde bitterstoffen geeft aanleiding tot enkele nadere overwegingen. Farmacologisch gezien kunnen deze drie genoemde stoffen convulsief werken. Van convulsiva is bekend dat ze in lage doses als psychostimulans kunnen werken en zo ook hallucinogeen.4 De aanwezigheid van strychnine in alcoholica maakt het extra ingewikkeld. (2 mg per glas vond men toentertijd weinig!) Strychnine werd in vroeger tijden ook met therapeutische bedoelingen gebruikt voor allerlei ziekten, o.a. collapsneiging, maagatonie, neurasthenie, spierdystrofie en neuritis.56 Zo ook bij alcohol-polyneuritis, en bij delirium tremens werd met extra hoge doses begonnen, bijv. om de 3 uur 2 mg strychnini nitras subcutaan per etmaal.7 Opvallend is ook dat in oudere psychiatrieboeken alcohol-epilepsie wordt beschouwd als complicatie van alcohol-misbruik en in de hedendaagse lectuur als onttrekkingsverschijnsel.89

In deze bijdrage wordt uiteraard niet gesuggereerd dat de genoemde toxische stoffen als zodanig van betekenis zijn in de etiologie van schizofrenie. Wel zullen ze verwarring hebben veroorzaakt in een tijd met beperkte diagnostische mogelijkheden.

G.D. de Jong
Literatuur
  1. Laurence DR. Clinical Pharmacology. 14th ed. London: Churchill Livingstone, 1973: 15.

  2. Smith FB. The peoples health 1830-1910. London: Croom Helm, 1979: 210.

  3. Sonnenschein FL. Handboek der Geregtelijke Scheikunde. Amsterdam: Brinkman, 1872: 474.

  4. MacGrilly D. Drugs and human behaviour. Allyn Bacon, 1989: 193.

  5. Domarus A von. Grundriss der Inneren Medizin. 13th ed. Berlin: Springer, 1940.

  6. Bing R. Lehrbuch der Nervenkrankheiten. 3rd ed. München: Urban & Schwarzenberg, 1924.

  7. Pinkhof H, Wielen P van der. Pharmacotherapeutisch vademecum. 7e druk. Amsterdam: Centen, 1934; 415.

  8. Bleuler E. Lehrbuch der Psychiatrie. 7e Auflage. Berlin: Springer, 1943: 257.

  9. Kraus G. Leerboek der Psychiatrie. 4e druk. Leiden: Stenfert Kroese, 1968: 302.

Poortugaal, oktober 1989,

Wij danken collega De Jong voor zijn belangwekkende aanvulling op ons artikel. Wij delen zijn vermoeden dat de diagnostiek door een en ander vertroebeld zal zijn. Trouwens ook nu nog worden de klinische verschijnselen door toxische factoren gecompliceerd.

L. de Groot