Euthanasie heeft geen wetgeving nodig

Perspectief
G.E. Langemeijer
Ch.J. Enschedé
Th.W. van Veen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:223-5

Artsen doen of laten soms een patiënt sterven. Het komt voor dat de patiënt er om vroeg, maar zo is het niet altijd. Voor doden op verzoek reserveert men tegenwoordig het woord euthanasie. Die is sterk omstreden. Daartegenover kan men, neutraal, van thanasie spreken. De Haagse rechtbank gebruikte dat woord in haar Terpvonnis. Door een arts verrichte thanasie is veel minder omstreden dan euthanasie; toch rijst ook daar wel de vraag van de toelaatbaarheid.

De euthanasiediscussie gaat over de grens tussen wel en niet toelaatbare euthanasie. Dit artikel gaat over een andere vraag: wie kan die grens het best bepalen? Die openbare discussie gaat ervan uit, dat euthanasie onder de strafwet valt. Men twist over een uitzonderingswet. Maar medische thanasie valt net zo onder de strafwet, en is toch straffeloos. Zonder uitzonderingswet. Net als vele andere artsenhandelingen. Hoe kan dat? Daarvan kunnen we leren. Ook voor de euthanasie.

De overheid…

Auteursinformatie

Mr.G.E.Langemeijer.

Prof.mr.Ch.J.Enschedé.

Prof.mr.Th.W.van Veen.

Contact Prof.mr.Ch.J.Enschedé, Landréstraat 1009.2551 BP 's-Gravenhage

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Schaesberg, februari 1986,

Het lijkt me een genoegen om de auteurs van dit artikel (1986; 223-5) tot je patiëntenkring te kunnen rekenen. Immers, in een tijd waarin de meeste patiënten mondiger en kritischer worden, zijn genoemde auteurs nog steeds onvoorwaardelijk (?) overtuigd van de goede bedoelingen van de arts: ‘Ze (= de patiënten) weten, aanvaarden en zijn dankbaar, dat artsen op grond van honorabele zedelijke overtuigingen met de verlangens van hun patiënten rekening houden.’ Ja, zo'n witmarmeren voetstuk en een aureool van onaantastbare, goede moraal lijkt me wel wat. Hoewel, als het aan iedere willekeurige arts wordt aangemeten, tot en met mensen in de trant van Joseph Mengele, dan lever ik het mijne toch liever weer in. Vertrouwen in de mensheid is weliswaar een prijzenswaardig uitgangspunt, maar zeker bij juristen verwacht ik toch althans enig voorbehoud. Dat zij ervan op de hoogte zijn, dat juist het medisch tuchtrecht de laatste jaren steeds meer ter discussie staat, lijkt even door te klinken: ‘Hetgeen niet wegneemt dat het laatste woord is aan het recht. Zonodig corrigeert de wetgever die standaard, vult hij die aan.’ Deze constatering heeft echter het wel erg grote respect van Langemeijer c.s. voor de ‘medisch-professionele standaard’ niet tot wat bescheidener proporties kunnen reduceren.

De laatste tijd begon ik mij te ergeren aan het feit dat de euthanasiekwestie, ondanks alle goede voornemens, toch een speelbal in het politieke spel is geworden, of zelfs een wapen in de verkiezingsstrategie. Ik troost mij nu echter weer met de gedachte, dat ik nog van geen politicus een zo naïeve stellingname heb gehoord. Zomin als de controle op de verplichte autokeuring aan de autobranche alleen kan worden overgelaten, zo lijkt het ook niet verstandig om de ‘medisch-professionele standaard’ enkel door medici te laten vaststellen. Evenmin zou het aanbevelenswaardig zijn om uitsluitend juristen te laten bepalen wat wel en niet bij de wet geregeld moet worden, maar die gedachte kwam pas bij me op tijdens het lezen van het onderhavige artikel.

W. Pesch
G.E.
Langemeijer

februari 1986,

Tonen we ons ‘nog steeds onvoorwaardelijk (?) overtuigd van de goede bedoelingen van de arts’? Neen. De bepaling ‘honorabele’ in ‘honorabele zedelijke overtuigingen’ van artsen drukt uit dat er ook niét-honorabele bestaan; anders zou dat woord overbodig zijn. Zoals één onzer schreef in NRC-Handelsblad van 23 december 1985: (Er) ‘heersen in medische kring een aantal honorabele ethische opvattingen, terwijl andere, min of meer omstreden, daarnaast opgeld doen. Net als elders in de samenleving zullen er hier en daar ook wel verwerpelijke ideeën worden gekoesterd. Ook onder artsen zijn er platte naast nobele, slechte naast goede mensen. Die moeten door de overheid onder controle worden gehouden.’ Dit voor wat betreft 's heren Pesch‘ referte aan Mengele. Naïef? kom, kom.

Waar de heer Pesch schrijft over ons ‘erg grote respect voor de ”medisch-professionele standaard“’ toont hij zich een oppervlakkig lezer van bl. 223, rechter kolom.

Algemeen: de heer Pesch mist de kern van ons betoog: euthanasie kàn niet door een wet nauwkeuriger geregeld worden dan zij thans volgens geldend recht is. Hetgeen niet wil zeggen dat er niets meer te doen is. Zo is het medisch tuchtrecht nodig aan herziening toe. En ook dient verbetering van de verslaglegging van de thanasie in de medische praktijk (en niet alleen van de euthanasie) ter hand te worden genomen.

G.E. Langemeijer
Ch.J. Enschedé
Th.W. van Veen
G.E.
Langemeijer

februari 1986,

Breder documentatie omtrent de door deze auteurs gehuldigde opvattingen kan men vinden in: Enschedé ChJ. De Arts en de Dood, Sterven en Recht; opstellen over toekomstig euthanasiebeleid. Deventer: Kluwer, 1985.

G.E. Langemeijer
Ch.J. Enschedé
Th.W. van Veen

Bilthoven, februari 1986,

In hun artikel (1986;223-5) gaan Langemeijer et al. in op het belangrijke probleem. Ik wilde enige kanttekeningen maken.

1. Het handelen van een medicus is nog geen medisch handelen. Een medicus die iemand al of niet in woede doodslaat, pleegt doodslag of moord. Een SS-kamparts die al of niet in witte jas met behulp van aan de medische wetenschap ontleende technieken experimenten uitvoert op gevangenen, is een moordenaar.

2. Het medisch tuchtrecht bemoeit zich met het medisch handelen, maar veel vaker met het handelen van een arts in relatie tot een patiënt/cliënt. Langemeijer et al. geven aan dat de ‘medische tuchtrechter al tientallen jaren heel goed uit de voeten kan’. Ik betwijfel of de cliëntenbonden en degenen, die goed thuis zijn in de wereld van het medisch handelen, daar ook van overtuigd zijn.

3. Onder het hoofdstuk ‘straffeloos’ wordt de ‘ontroostbare patiënt’ opgevoerd. Wat wordt bedoeld met het begrip ontroostbaar? Wie bepaalt dat? Een vitaal-depressief mens lijkt ontroostbaar, maar is vaak wel te helpen, waarbij het verlangen dood te zijn, verdwijnt.

4. Onder het hoofdstuk ‘Wetgeving? Neen’ wordt vermeld ‘Als de arts blijft handelen zoals hij in dezen altijd heeft gedaan en heeft moeten doen naar de maatstaven van zijn beroep, dan is hij gerechtvaardigd’. Het probleem wordt hiermee als een hete aardappel doorgegeven.

Ik neem aan dat de actieve euthanasie voor de meeste artsen niet een ‘handeling is die hij/zij altijd heeft gedaan’. Ik denk dat de actieve euthanasie althans in vele gevallen niet valt onder de medische handelingen, maar onder de handelingen van een medicus.

5. Dat betekent dat ook hier spelregels, dat wil zeggen wettelijke maatregelen, dringend noodzakelijk zijn.

6. Ik denk dat de regels zouden moeten luiden ‘Ja, tenzij’ of ‘Neen, tenzij’. Het tenzij te laten invullen door een individuele arts, die wordt gewezen op de gangbare medische ethiek, lijkt mij een onvergeeflijke dwaling.

S. Pruyt