Ernstige chronisch-obstructieve longziekte bij jonge rokende vrouwen

Klinische praktijk
D.M.I. de Fraiture
A.C. Roldaan
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2261-5
Abstract

Dames en Heren,

Circa 2 jaar geleden werd in dit tijdschrift gewezen op de toenemende incidentie van en sterfte door longkanker bij steeds jongere vrouwen en op de relatie tussen met name het adenocarcinoom van de long en het roken van filtersigaretten.1 Dit bericht trok destijds de aandacht van de Nederlandse televisie en diverse landelijke dagbladen. Gezien de slechte prognose is het niet verwonderlijk dat longkanker bij jonge vrouwen tot de verbeelding spreekt. In de longartsenpraktijk worden wij de laatste tijd in toenemende mate geconfronteerd met een ander indrukwekkend longprobleem bij relatief jeugdige vrouwen. Ook in dit geval gaat het om een aandoening waarbij de rol van het roken van sigaretten onmiskenbaar is. In deze klinische les willen wij u een aantal van deze vrouwen voorstellen.

Patiënt A is een vrouw van 39 jaar als zij voor het eerst met toenemende kortademigheid en een verminderde inspanningstolerantie op onze polikliniek…

Auteursinformatie

Leyenburg Ziekenhuis, afd. Longziekten, Leyweg 275, 2545 CH Den Haag.

Mw.D.M.I.de Fraiture en dr.A.C.Roldaan, longartsen.

(a.roldaan@leyenburg-ziekenhuis.nl).

Contact dr.A.C.Roldaan (a.roldaan@leyenburg-ziekenhuis.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

B.P.
Ponsioen

Rotterdam, november 2003,

In de klinische les van De Fraiture en Roldaan (2003:2261-5) presenteren zich drie rokende jonge vrouwen bij de longarts met chronisch-obstructieve longziekte (COPD) met een sterk verlaagd geforceerd expiratoir eensecondevolume (FEV1). Gedrieën staan zij model voor het probleem van de opsporing van chronische luchtwegobstructie in Nederland. De twee longartsen pleiten ervoor dat werkers in de eerste lijn gemakkelijk toegang krijgen tot een goed geoutilleerd longfunctielaboratorium, zodat bij aanwijzingen voor COPD snel gericht diagnostisch onderzoek kan plaatsvinden. Recente literatuur echter laat zien dat het longfunctieonderzoek dat de longarts toepast bij de diagnose ‘COPD’ iets anders is dan het onderzoek dat geschikt is voor patiënten in de eerste lijn.

Het meten van het FEV1 in de huisartspraktijk blijkt doelmatig bij het opsporen van chronische luchtwegobstructie bij rokers met luchtwegklachten.1 Longpatiënten die op de hoogte zijn van hun afname in longfunctie (FEV1) stoppen eerder met roken.2 De betrouwbaarheid van de meting van FEV1 en geforceerde vitale capaciteit (FVC) met eenvoudige apparatuur – in de huisartspraktijk of door huisartsen zelf – lijkt ruim voldoende voor de opsporing van COPD.3 4 Eenvoudige longfunctiemeting op het spreekuur bij de huisarts is haalbaar en acceptabel voor patiënten met astma, COPD of onverklaarde luchtwegklachten.5

Een barrière voor frequentere toepassing van spirometrie voor het opsporen van COPD lijkt de dokter zelf, door te kiezen voor te ingewikkelde apparatuur en te veel longfunctieparameters.6 Indien de huisarts zich beperkt tot het hoogst noodzakelijke, vergt de opsporing van COPD een inspanning die ook voor de patiënt slechts kort duurt. Vervolgens heeft men ruimschoots de tijd voor het stellen van de diagnose ‘COPD’. In de meeste gevallen zijn er één of meer decennia verstreken voordat beginnende luchtwegobstructie zich heeft ontwikkeld tot ernstige COPD. Risico lopen zowel de rokers als de patiënten die recepten krijgen voor middelen tegen luchtwegobstructie. Ook dat is de les van De Fraiture en Roldaan.

In het jaar 2001 kreeg 8,2% van de totale Nederlandse bevolking één of meer recepten voor astma en/of COPD.7 Ten behoeve van het diagnostisch proces van de huisarts bij de risicodragers voor chronische luchtwegobstructie geeft de ‘Landelijke transmurale afspraak COPD’ twee spirometrische handvatten.8 Ten eerste, verwijs bij discrepantie tussen de gemeten longfunctieparameters en de overige bevindingen. Ten tweede, verwijs COPD-patiënten bij een FEV1 die afneemt tot minder dan 50% van de voorspelde waarde.

De klinische les van De Fraiture en Roldaan doorbreekt het idee dat COPD eerst op latere leeftijd zou ontstaan, en ongemerkt zou verlopen. De boodschap is: tijdig meten, in de huisartspraktijk, met gepaste middelen.

B.P. Ponsioen
Literatuur
  1. Schayck CP van, Loozen JM, Wagena E, Akkermans RP, Wesseling GJ. Detecting patients at a high risk of developing chronic obstructive pulmonary disease in general practice: cross sectional case finding study. BMJ 2002;324:1370.

  2. Humerfelt S, Eide GE, Kvale G, Aarø LE, Gulsvik A. Effectiveness of postal smoking cessation advice: a randomized controlled trial in young men with reduced FEV1 and asbestos exposure. Eur Respir J 1998;11:284-90.

  3. Schermer TR, Jacobs JE, Chavannes NH, Hartman J, Folgering HT, Bottema BJ, et al. Validity of spirometric testing in a general practice population of patients with chronic obstructive pulmonary disease (COPD). Thorax 2003;58:861-6.

  4. Ponsioen BP, Bohnen AM, Martha I. Measurement of FEV1 and FVC with a handheld spirometer by GPs: feasibility and validity. Prim Care Respir J 2000;11:68-9.

  5. Dam-Kuijpers AGE, Zwan L van der, Bareman FP, Ponsioen BP, Hoes AW. Spirometrie in de huisartspraktijk: diagnostische informatie en haalbaarheid. Huisarts Wet 1998;41:286-9.

  6. Ferguson GT, Enright PL, Buist AS, Higgins MW. Office spirometry for lung health assessment in adults: a consensus statement from the National Lung Health Education Program. Chest 2000;117:1146-61.

  7. Jabaaij L. Het voorschrijven van geneesmiddelen voor astma en COPD. Huisarts Wet 2003;46:5.

  8. Folmer H, Smeenk FWJM, Geijer RMM. Landelijke transmurale afspraak COPD. Huisarts Wet 2001;44:220-5.

D.M.I.
de Fraiture

Den Haag, december 2003,

Evenals collega Ponsioen hebben wij in deze les het grote belang van het vroegtijdig opsporen van COPD-patiënten in de eerste lijn willen benadrukken. In feite is hiermee in de Haagse regio reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw een aanvang gemaakt. Destijds is in nauw overleg met de huisartsen een situatie gecreëerd, waarbij in de longfunctielaboratoria van alle ziekenhuizen in de regio op uniforme, laagdrempelige wijze vanuit de eerste lijn eenvoudig longfunctieonderzoek kan worden aangevraagd. Deze werkwijze werd destijds door het merendeel van de huisartsen verkozen boven het verrichten van spirometrie in eigen beheer. Nog steeds wordt door een groot aantal huisartsen veelvuldig gebruikgemaakt van deze dienstverlening. Daarnaast heeft een aantal eerstelijnspraktijken de beschikking gekregen over mogelijkheden om het onderzoek in eigen beheer te doen en zijn praktijkassistenten getraind in het verrichten van spirometrisch onderzoek. Uit de door Ponsioen aangehaalde literatuur blijkt dat de resultaten van laatstgenoemde werkwijze uitstekend zijn, mits kwaliteitsvoorwaarden worden gesteld aan apparatuur, uitvoerend personeel en beoordeling. Hoewel de tekst in onze klinische les anders doet vermoeden, bestaat onzerzijds geen voorkeur voor de procedure die in dit opzicht wordt gevolgd. Essentieel is dat de huisarts alert is met betrekking tot het meten van de longfunctie en dat spirometrie in relatie tot COPD net zo beschouwd wordt als bloeddrukmeting en bloedsuikerwaarden met betrekking tot respectievelijk hypertensie en diabetes mellitus.

D.M.I. de Fraiture
A.C. Roldaan