Enkele patiënten met geheugenstoornissen

Klinische praktijk
G.J.M. Walstra
S. Teunisse
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:361-4
Abstract

Zie ook de artikelen op bl. 376 en 391.

Dames en Heren,

Klachten over vergeetachtigheid komen veel voor. Verschillende stoornissen kunnen daarachter schuilgaan. Gewoonlijk gaat het om een stoornis van het zogenaamde episodische geheugen, dat vastlegt wat iemand van uur tot uur en van dag tot dag meemaakt. Maar het kan ook gaan om het semantisch geheugen, dat de kennis bevat van objecten, concepten, feiten, woorden en hun betekenissen. Soms berust vergeetachtigheid meer op een defect in het ophalen van informatie dan op een stoornis in het opslaan ervan. Die verschillende geheugenstoornissen – en de verschillende ziekten die er de oorzaak van kunnen zijn – hebben verschillende gevolgen voor de betrokken patiënten.

Patiënt A, een 73-jarige weduwnaar, wordt naar de polikliniek voor geheugenstoornissen verwezen in verband met vergeetachtigheid. Verder heeft hij moeite met het vinden van woorden. De anamnese is niet duidelijk door geheugenhiaten. Volgens zijn vriendin is de…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Neurologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

G.J.M.Walstra, neuroloog; mw.drs.S.Teunisse, neuropsycholoog.

Contact G.J.M.Walstra

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

E.N.H.
Jansen Steur

Enschede, februari 1997,

In het artikel van Walstra en Teunisse wordt een aantal verschillende geheugenstoornissen goed en duidelijk belicht (1997;361-4). Wel moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst.

De auteurs melden dat na bespreking van zijn toestand patiënt B en zijn dochter opgelucht waren dat het geen ‘gewone dementie’ was. De vraag lijkt relevant of met patiënt en dochter besproken is dat (ook) deze vorm van lobaire atrofie in 50% van de gevallen een positief familiair voorkomen kent. Het is daarbij vermeldenswaard dat de histopathologische veranderingen bij verschillende familieleden uniform zijn, maar niet de klinische verschijnselen, zoals taalstoornis, geheugenstoornis of gedragsstoornis. Deze overlap van klinische verschijnselen en ‘syndromen’, die zich ook voordoet bij de niet-familiaire vormen van lobaire atrofie, vermindert het belang om deze ‘verschillende’ ziektebeelden gescheiden te houden en bevestigt de betekenis van neuropathologisch onderzoek voor de neurologische diagnostiek.

Histopathologisch onderzoek van de verschillende variëteiten van lobaire atrofie toont een opvallende uniformiteit. Er is een verscheidenheid van klinische dan wel neuropsychologische verschijnselen die worden veroorzaakt door een op onderscheidene plaatsen in de hersenen aanwezige identieke neuropathologische degeneratie.

Het onderscheid in neuropsychologische presentatie van deze lobaire atrofie vervaagt nog meer bij langere ziekteduur: de klinische verschijnselen blijken dan veel minder focaal of lobair te zijn geworden. Morfologisch onderzoek bij patiënten die overleden zijn in ‘eindstadia’ van ‘lobaire’ atrofie toont een globalisering van het degeneratief proces in de hersenen.1 Het is een vorm van obscurantisme om verschillende geheugenstoornissen te presenteren als verschillende ziekten. Uiteraard blijft de betekenis van neuropsychologie en neurolinguïstiek bij de beoordeling van gedrag, geheugen en taalfuncties hierbij onweersproken.

E.N.H. Jansen Steur
Literatuur
  1. Brun A. Frontal lobe degeneration of non-Alzheimer type. I. Neuropathology. Arch Gerontol Geriatr 1987;6:193-208.

Amsterdam, maart 1997,

In onze klinische les laten wij zien dat achter klachten over vergeetachtigheid verschillende soorten geheugenstoornissen schuil kunnen gaan. De nadruk ligt niet op de verschillende ziekten die er de oorzaak van kunnen zijn. Daarom zijn de aanvullende opmerkingen van collega Jansen Steur over lobaire atrofie slechts ten dele relevant. Patiënt B en zijn dochter waren inderdaad opgelucht dat het geen ‘gewone dementie’ betrof en dat is begrijpelijk gezien het verschil in prognose. De uitspraak van Jansen Steur ‘dat (ook) deze vorm van lobaire atrofie in 50% van de gevallen een positief familiair voorkomen kent’ lijkt ons op grond van recente literatuur te stellig. Volgens Snowden et al. zijn er in de anamnese bij 25% van de patiënten met een semantische dementie aanwijzingen voor dementie bij een eerstegraadsfamilielid. Daarbij wordt opgemerkt dat niet nauwkeurig is vastgesteld om wat voor dementie het dan precies gaat.1 Patiënt B was voorzover bekend de enige in zijn familie met een hersenziekte. Zijn kinderen hebben ons geen vragen gesteld over eventuele erfelijkheid, en over genetische aspecten hebben wij met de betrokkenen niet gesproken.

G.J.M. Walstra
S. Teunisse
Literatuur
  1. Snowden JS, Neary D, Mann DMA. Fronto-temporal lobar degeneration. Fronto-temporal dementia, progressive aphasia, semantic dementia. London: Churchill Livingstone, 1996:92.