Een patiënt met hypocalciëmie: 'an experiment of nature and culture'

Klinische praktijk
R.J. Erdtsieck
J.C. Birkenhäger
H.A.P. Pols
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:385-7

Dames en Heren,

Stoornissen in de calcium- en botstofwisseling kunnen lange tijd gemaskeerd verlopen. Regelmatig komen de hierbij passende laboratoriumafwijkingen pas aan het licht tijdens een aanvullend bloedonderzoek in verband met een langdurig bestaand atypisch klachtenpatroon. Dat naast een goede anamnese in deze gevallen kennis van de aan de afwijkingen ten grondslag liggende fysiologische en pathofysiologische mechanismen onontbeerlijk is, willen wij illustreren aan de hand van een patiënt met een asymptomatische hypocalciëmie.

Patiënt A, een 48-jarige zwakbegaafde vrouw, werd verwezen voor een nadere analyse van een hypocalciëmie (2,06 mmoll; normaal 2,20-2,65 mmoll) en een sterk toegenomen alkalische-fosfatase-activiteit van het serum (1124 Ul; normaal

Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een redelijk vitale vrouw bij wie alleen een rotatiebeperking van de rechter heup kon worden vastgesteld. Overigens werden geen afwijkingen gevonden; ook het teken van Chvostek was afwezig. Naar aanleiding van de sterk toegenomen alkalische-fosfatase-activiteit van het serum (botfractie) was elders reeds…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Inwendige Geneeskunde III, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam.

R.J.Erdtsieck, assistent-geneeskundige; prof.dr.J.C.Birkenhäger en dr.H.A.P.Pols, internisten.

Contact dr.H.A.P.Pols

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Besse-sur-Issole, Frankrijk, maart 1993,

In hun klinische les bespreken Erdtsieck, Birkenhäger en Pols een ziektegeschiedenis, die zij omschrijven als ‘een les in de fysiologie en pathofysiologie van de Ca- en botstofwisseling’ (1993; 385-7). Met interesse heb ik gelezen hoe de puzzel van de diagnose, nadat andere mogelijkheden waren overwogen, door nader onderzoek werd opgelost; de auteurs concluderen dat zij te maken hadden met een ‘glutengevoelige spruw met een uitgesproken steatorroe, zonder duidelijke diarree en met een slechte Ca-absorptie.’

Zoals de schrijvers aangeven, was er een groot vetverlies in de faeces (32 g/dag bij een inname van 110 g/dag). Een groot vetverlies in de faeces behoeft geen diarree te veroorzaken, maar moet wel tot een verandering in het aspect van de faeces hebben geleid. Na de beschrijving van het onderzoek dat leidde tot de diagnose ‘glutengevoelige spruw’, mis ik in de epiloog van de klinische les een beschrijving van een ‘po in toto’, dat wil zeggen een pot de chambre in zijn geheel ter inspectie. Bij glutengevoelige spruw hebben de faeces een karakteristiek aspect: volumineus (een grote hoop), bleek, lichtgekleurd, brijig, schuimend, kleverig, moeilijk wegspoelbaar, zuur riekend. De inspectie van deze faeces is zeer instructief voor internisten in opleiding. In de oude interne kliniek was het bewaren van faeces ter inspectie (een simpele methode van onderzoek) een routine, die tot verrassende en soms tot vervroegde diagnosen kon leiden.

R.H. Mulkens

Rotterdam, maart 1993,

Gaarne danken wij collega Mulkens voor zijn opmerkingen. Zoals hij terecht opmerkt, is inspectie van de faeces van groot belang bij het stellen van de diagnose ‘glutengevoelige spruw’. Bij onze patiënte konden wij anamnestisch in eerste instantie geen enkele aanwijzing vinden voor het eventueel bestaan van dit ziektebeeld. Hierbij speelde zeker de mentale retardatie van patiënte een rol. Op het moment dat patiënte in ons ziekenhuis werd opgenomen voor een balansonderzoek vielen echter de volumineuze faeces alsook het typische aspect op. Mede aan de hand hiervan werd uiteindelijk de diagnose gesteld. Poliklinisch was het echter niet mogelijk gebleken een indruk van het aspect van de faeces te verkrijgen, hetgeen zeker tot enige vertraging in het stellen van de diagnose heeft geleid.

R.J. Erdtsieck
J.C. Birkenhäger
H.A.P. Pols