Een historische schande

Opinie
P.J. Stolk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:1280-2

Psychotische zwervers

Van tijd tot tijd worden onze stranden overspoeld met olie. Hoe rampzalig dit in velerlei opzichten ook is, het is een meevallertje voor de geesteszieken die zich de laatste jaren in steeds grotere aantallen in de duinen verborgen houden. Want als je goed zoekt zijn er zelfs weken na het gebeurde nog rottende vogels te vinden, genoeg om weer een dag van te eten.

Twintig jaar geleden zal niet iedereen hebben vermoed dat onze geestelijke gezondheidszorg nog eens een dergelijk peil zou bereiken. Inmiddels lijkt het of we de situatie acceptabel zijn gaan vinden. Zwervers zijn er altijd geweest, en onder hen was er altijd al een zeker percentage geesteszieken. Van de meeste van hen kan men zeggen dat zij kiezen voor hun levenswijze. Zij prefereren hun sociale uitzonderingspositie boven een ingrijpende heroriëntering.1 Ze weten zich te redden, en ze vinden de weg naar de hulpverlening als…

Auteursinformatie

P.J.Stolk, zenuwarts, Oude Haagweg 377, 2552 GB 's-Gravenhage.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

's-Gravenhage, juli 1988,

De strekking van het glasheldere commentaar van collega Stolk zal vele, met name ook niet-psychiatrisch geschoolde, collegae uit het hart gegrepen zijn (1988;1280-2). Elke clinicus weet, dat er een – mogelijk kleine – categorie psychiatrische zielepoten bestaat, waarop het ‘gevaarscriterium’ (nog) niet, en het ‘bestwil-criterium’ helaas niet meer van toepassing is.

Onlangs overleed op de heelkundige afdeling van het ziekenhuis Leyenburg aan een massale gastro-intestinale bloeding – naar bij obductie bleek uit twee benigne peptische ulcera – een naar schatting 50-jarige zwerver, die een bekende figuur uit het stadsbeeld was. Vrijwel steeds gebracht door de politie met ‘stankoverlast’ als motief, was hij al diverse malen in een toestand van extreme zelfverwaarlozing op verschillende klinische afdelingen opgenomen geweest. Het was nooit gelukt enig contact met hem te krijgen en in het begin was zelfs zijn naam niet bekend. Behandeling was uiteraard onmogelijk, onder meer omdat patiënt telkens na enkele dagen, door niemand tegengehouden, het ziekenhuis weer verliet. Zijn ernstige oedemen en alsmaar groter wordende ulcera cruris waren inderdaad van een uitbreiding, zoals men slechts in een ontwikkelingsland – door collega Stolk met name genoemd – kan waarnemen.

Psychiatrische consulten voerden wel steeds tot discussie over gevaar, vrije wil en bestwil, maar nooit tot gedwongen asilering. Wel uiteraard tot gevoelens van machteloosheid en frustratie bij de ‘behandelaars’, waardoor het ook nog uitkijken geblazen was; dat niet het verkeerde probleem werd aangepakt. Het stellen van een indicatie tot gedwongen opname zal heus wel een uiterst lastige opgave zijn voor een psychiater, die nadien de kans loopt (van welke andere arts wordt zoiets gevergd?) zijn beleid bij de rechterlijke macht te moeten verdedigen. Toch begrijpen wij uit het commentaar van collega Stolk dat de ontwikkelingen niet ongunstig zijn, gezien de opvatting van de Hoge Raad dat ‘gevaar’ ook wel ‘gevaar voor zichzelf’ kan inhouden. Het lijkt dus zaak de lokale rechters met de bedoelde categorie patiënten flink onder druk te zetten en hen te wijzen op het gedachtengoed van ons hoogste rechtscollege.

In ieder geval behoren de welhaast obligate, doch buiten iedere realiteit staande discussies over individuele keuzevrijheid achterwege te blijven, wanneer ze betrekking hebben op een totaal vervuild, met ongedierte overdekt, ontoegankelijk wrak, wiens geestesziekte voor iedere leek evident is. Wat was er eigenlijk mis met dat ‘bestwil-principe’?

J. Bender

Delft, augustus 1988,

Ik dank collega Bender voor zijn reactie. Zijn schokkende relaas toont eens te meer aan, dat bij de besluitvorming in de sociale psychiatrie kennelijk niet altijd de evidente medische noodzaak het zwaarste weegt: vaak baseert men zich bij voorbaat op wat men vermoedt dat de inschatting van de rechter zal zijn. Toegegeven, deze wijkt dikwijls sterk af van de richting die de Hoge Raad aangeeft, maar ook weer niet altijd.

Er zou dunkt me al veel gewonnen zijn wanneer medici zich in hun rapportages uitsluitend op medische feiten zouden baseren. Discussies over keuzevrijheid tijdens een ernstige psychose staan, zoals collega Bender terecht signaleert, buiten de werkelijkheid. Een quasi-juridische opstelling van medici, vaak plus royaliste que le roi, draagt ertoe bij dat deze discussies een eigen leven blijven leiden. Ondertussen verkommeren degenen om wie het gaat.

P.J. Stolk