Een familie met hereditaire sferocytose, ontdekt na een infectie met het humane parvovirus B19

Onderzoek
J. van der Weide
H.J. Dijkhuis
C.M.E. Kremer
R.J. Kraaijenhagen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1992-4
Abstract

Samenvatting

In één gezin werd bij vijf van de zes kinderen de diagnose hereditaire sferocytose gesteld na een infectie met het humane parvovirus B19 (B19-virus). De diagnose werd gesteld op grond van de aanwezigheid van een anemie, een aantoonbare hemolyse, een verlaagde osmotische resistentie van de erytrocyten en een verhoogd aantal sferocyten in het microscopische preparaat. Daar in het serum twee weken na het acute stadium van de infectie een verhoogde titer antistoffen tegen het B19-virus aantoonbaar was, werd geconcludeerd dat een infectie met dit virus leidde tot de anemie.

Auteursinformatie

Ziekenhuis De Lichtenberg, Postbus 4150, 3800 ED Amersfoort.

Afd. Klinische Chemie en Hematologie: dr.J.van der Weide, assistent-klinisch chemicus; dr.R.J.Kraaijenhagen, klinisch chemicus.

Afd. Kindergeneeskunde: H.J.Dijkhuis, kinderarts; mw.C.M.E.Kremer, co-assistent.

Contact dr.J.van der Weide

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

C.G.
van Oostrom

Nijmegen, oktober 1990,

Met genoegen heb ik het artikel van Van der Weide et al. gelezen (1990;1992-4). Ik zou enkele kanttekeningen willen maken.

In de conclusie wordt gesteld dat ‘voor het stellen van de diagnose (hereditaire sferocytose) de verlaagde osmotische resistentie een betere maat is dan het aantal sferocyten in het rode bloedbeeld’. Deze conclusie wordt in het overige deel van het artikel niet genoemd, noch onderbouwd en komt als het ware uit de lucht vallen. Het feit dat de erytrocyten van één van de patiënten (III-1) een normale osmotische resistentie toonden, terwijl er wel sferocyten in het perifere bloed aanwezig waren, ontkracht de bovengenoemde stelling in de conclusie van de auteurs. Het omgekeerde is in mijn ervaring dan ook eerder waar; de aanwezigheid van sferocyten in het perifere bloed is een betere maat voor de diagnose dan de verlaagde osmotische resistentie.

Tevens wil ik nog opmerken dan wanneer sferocyten gevonden worden bij meerdere familieleden met een hemolytische anemie, het niet nodig is om de dure bepalingen van erytrocytaire enzymen (hexokinase (HK), glucose-6-fosfaatdehydrogenase (G6PD), glucose-6-fosfaatisomerase (GPI) en pyruvaatkinase (PK)) te laten verrichten. Bij deze laatste ziektebeelden komen namelijk geen sferocyten voor in het perifere bloed.

C.G. van Oostrom
J.
van der Weide

Amersfoort, oktober 1990,

Graag willen wij collega Van Oostrom bedanken voor zijn opmerkingen bij ons artikel.

Het is inderdaad zo dat de diagnose hereditaire sferocytose (HS) veelal gesteld wordt op grond van het aantonen van sferocyten in het perifere bloedbeeld. Door een aantal onderzoekers wordt dit ook als de basis voor de diagnostiek beschouwd.12 Nu is echter beschreven dat het aantal sferocyten erg wisselend kan zijn.3 Bij 20 tot 25% van de patiënten met HS zijn de sferocyten zo gering in aantal dat ze ook door ervaren onderzoekers gemist worden.4 Ook bij onze probanda, patiënte A (III-5), werden in eerste instantie geen sferocyten gezien. Om deze reden geven wij de voorkeur aan de osmotische resistentie. Meerdere auteurs geven de osmotische resistentie aan als de meest geëigende test.4-6 Daar komt nog bij dat sferocyten ook kunnen voorkomen bij o.a. sikkelcelanemie, immuungemedieerde hemolyse en G6PD-deficiëntie.7 In het ingezonden van Van Oostrom wordt gesproken over patiënt III-1. Het moge duidelijk zijn dat familielid III-1 niet opgenomen is geweest in ons ziekenhuis. III-1 heeft alleen meegedaan aan het familie-onderzoek.

De aanvulling met enkele erytrocytaire enzymmetingen is inderdaad aan discussie onderhevig. Het is echter bekend dat dubbelaandoeningen (G6PD-deficiëntie + HS) kunnen voorkomen.78In ons geval was de diagnose HS aanvankelijk niet overtuigend. Het rode bloedbeeld van onze probanda was niet typisch. Daar wij de resultaten eenduidig wilden publiceren en sferocyten ook gevonden kunnen worden bij glycolyse-enzymdeficiënties,8 hebben wij deze familie op een aantal erytrocytaire enzymafwijkingen gescreend. Uiteraard werd voor deze bepalingen geen rekening gepresenteerd.

J. van der Weide
H.J. Dijkhuis
C.M.E. Kremer
R.J. Kraaijenhagen
Literatuur
  1. Assmann P, Oostrom CG van, Vaan GAM de, Schretlen EDAM, Reekers P. Hereditaire sferocytose op de kinderleeftijd. [LITREF JAARGANG="1982" PAGINA="994-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 1982; 126: 994-8.[/LITREF]

  2. Summerfield GP, Wyatt GP. Human parvovirus infection revealing hereditary spherocytosis, Lancet 1985; ii: 1070.

  3. Lefrere JJ, Courouce AM, Girot R, Bertrand Y, Soulier JP. Six cases of hereditary spherocytosis revealed by human parvovirus infection. Br J Haematol 1986; 62: 653-8.

  4. Nathan DG, Oski FA. Hematology of infancy and childhood. 3rd ed. Philadelphia: Saunders, 1987: 483.

  5. Miale JB. Laboratory medicine hematology. 6th ed. St. Louis: Mosby, 1982: 594.

  6. Friedman EW, Williams JC, Hook FACPL van. Hereditary spherocytosis in the elderly. Am J Med 1988; 84: 513-6.

  7. Wintrobe MM. Clinical hematology. 8th ed. Philadelphia: Lea & Febiger, 1981: 760.

  8. Rubins J, Young LE. Hereditary spherocytosis and glucose-6-phosphate dehydrogenase deficiency. JAMA 1977; 237: 797-8.