Diagnostiek en klinische kenmerken van het TORCHES-syndroom

Klinische praktijk
A.P. Oranje
A.M. Dumas
J.F. Sluiters
W.P.F. Fetter
G. Dzoljic-Danilovic
E. Stolz
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:858-61

Inleiding

Het TORCHES-syndroom omvat congenitale en perinatale infecties van verschillende oorzaak bij pasgeborenen, waaronder seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA).12 De term TORCHES wordt als zodanig (nog) niet door iedereen gebruikt; men spreekt ook wel over TORCH-complex of -factoren, sommigen voegden syfilis aan dit acroniem toe en introduceerden de naam STORCH of, wat meer geaccepteerd is, TORCHES.3 Tot het TORCHES-syndroom rekent men toxoplasmose, infecties met rubella-, cytomegalo- en herpes simplex-virus, en syfilis. De ‘O’ staat voor andere (other) infecties, die gedeeltelijk dezelfde ziekteverschijnselen kunnen geven. Op grond van het klinische beeld zijn de verschillende aandoeningen soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. In de U.S.A. schat men dat het syndroom bij ongeveer 1-2 van de levendgeborenen voorkomt.2 Over de frequentie van het syndroom (in totaliteit) in Nederland is weinig bekend.

Transmissie

Toxoplasma en infecties met rubella-, cytomegalo (CMV)- en herpes simplex (HSV)-virus kunnen transplacentair worden overgebracht. Bij toxoplasmose, rubella…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis RotterdamSophia Kinderziekenhuis, Gordelweg 160, 3038 GE Rotterdam.

Afd. Dermatologie en Venereologie: dr.A.P.Oranje en prof.dr. E.Stolz, dermato-venerologen.

Afd. Kindergeneeskunde: dr.W.P.F.Fetter, kinderarts.

GG & GD, Rotterdam.

Afd. Virologie: mw.dr.A.M.Dumas, medisch microbioloog.

Contact Afd. Klinische Microbiologie en Antimicrobiële therapie: mw.G.Dzoljic-Danilovic, medisch microbioloog; J.F.Sluiters, parasitoloog

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

R.V.W.
van Eijk

Bilthoven, juli 1986,

Met belangstelling hebben wij het artikel van Oranje et al. (1986;858-61) gelezen. Met betrekking tot het hoofdstuk congenitale syfilis meenden wij dat nadere toelichting op bepaalde punten het betoog kan verduidelijken. Inderdaad is de bepaling van antitreponemale IgM-antistoffen van groot belang voor de diagnostiek van congenitale syfilis bij pasgeborenen. Zoals de schrijvers opmerken, kan dit door middel van de IgM-FTA-abs-test (fluorescent treponemal antibody absorption-test) gebeuren. Het gebruik van deze test is evenwel af te raden wegens het veelvuldig optreden van fout-positieve en fout-negatieve testresultaten als gevolg van respectievelijk de aanwezigheid van reumafactoren en competitieve binding tussen IgM en IgG.1 Door toepassing van de 19S-IgM-FTA-abs-test, waarbij gebruik gemaakt wordt van IgM verkregen door fractionering van het serummonster, kunnen deze problemen ondervangen worden.2 Bij verdenking op congenitale syfilis bij pasgeborenen kan de 19S-IgM-FTA-abs-test bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne te Bilthoven aangevraagd worden.

De schrijvers stellen dat bij de serologische screening bij zwangeren in Nederland de venereal disease research laboratory (VDRL)-test en de Treponema pallidum hemagglutination assay (TPHA) toegepast worden. Daar deze serologische controle slechts eenmalig tijdens de zwangerschap plaatsvindt en het van belang is fout-negatieve testuitslagen te vermijden, kunnen wij ons hier bij de schrijvers aansluiten. In het algemeen geven wij echter bij de serologische controle op syfilis de voorkeur aan het gebruik van alleen de TPHA. Uit vergelijkend onderzoek is ons namelijk gebleken dat de gevoeligheid voor opsporing van syfilis niet significant toeneemt indien naast de TPHA ook de VDRL-test verricht wordt. Afhankelijk van de groep die onderzocht werd, is bovendien vaak het aantal fout-positieve VDRL-uitslagen aanzienlijk hoger dan die verkregen door de TPHA.

Betreffende de incidentie van congenitale syfilis in Nederland, welke door de schrijvers wordt aangegeven als slechts 1 geval per jaar, kunnen wij opmerken dat in de periode tussen 1982 en 1985 drie- tot viermaal zoveel positieve 19S-IgM-FTA-abs-uitslagen bij pasgeborenen door ons geregistreerd werden. Een zorgvuldige analyse hiervan is in voorbereiding.

R.V.W. van Eijk
O.E. Ijsselmuiden
H.E. Menke
Literatuur
  1. Herbst BR, Hoerz G, Müller F. Diagnostischer und therapeutischer Aussagewert des IgM-FTA-19S-Tests bei der Syphilis. Aktuel Dermatol 1979; 5: 175-83.

  2. Eijk RVW van, Menke HE, Notowicz A, Stolz E. De serologische diagnostiek van syfilis; de huidige stand van zaken. [LITREF JAARGANG="1986" PAGINA="1173-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 26: 1173-7.[/LITREF]

Rotterdam, september 1986,

Hartelijk dank voor uw opmerkingen naar aanleiding van ons artikel over het TORCHES-syndroom.

Ten aanzien van het 1e punt kan ik het geheel met u eens zijn en ben ik u dankbaar voor uw aanvulling volgens het nieuwe serologiemodel.1 In de door mij geraadpleegde literatuur werd de IgM-serologie volgens het oude model genoemd.2

Punt 2 is nieuw voor mij. Dit heb ik pas in uw recent verschenen artikel, dat enige weken na het onze verscheen, gelezen.1 Is dit werkelijk waar en statistisch voldoende onderbouwd uitgezocht?

Het 3e punt over het vóórkomen van congenitale syfilis is mij bekend; ik heb de collega die dit nader uitzoekt zelfs informatie verstrekt over diverse patiënten. In het artikel heb ik mij doelbewust gehouden aan de gegevens die verstrekt werden door de Hoofdinspectie van de Volksgezondheid. De primeur wilde ik aan een ander laten.

A.P. Oranje
Literatuur
  1. Eijk RVW van, Menke HE, Notowicz A, Stolz E. De serologische diagnostiek van syfilis; de huidige stand van zaken. [LITREF JAARGANG="1986" PAGINA="1173-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 1173-7.[/LITREF]

  2. Holmes KK, Mardh PA, Sparling PF, Wiesner PJ, eds. Sexually transmitted diseases. 1st ed. New York: Mc Graw-Hill, 1984.