De huidige praktijk

Diagnostiek bij patiënten met licht traumatisch hoofdletsel

Perspectief
Kelly A. Foks
Korné Jellema
Diederik W.J. Dippel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3637
Abstract

Samenvatting

Op de SEH zien we dagelijks patiënten met licht traumatisch hoofdletsel (LTH). Er zijn beslisregels ontwikkeld om artsen te helpen besluiten welke patiënt een CT moet krijgen. Deze regels berekenen op basis van een aantal criteria het risico op intracraniële afwijkingen. Een van die beslisregels is de CT in Head Injury Patients (CHIP)-beslisregel, waarop de Nederlandse LTH-richtlijn is gebaseerd. Recentelijk heeft een groep Nederlandse ziekenhuizen de CHIP-beslisregel en 3 andere beslisregels onderzocht. De verschillende beslisregels verschillen onderling in het percentage onnodige CT-scans en het missen van traumatische afwijkingen op CT. De CHIP-beslisregel presteert het beste, maar een update van deze beslisregel is nodig. We verwachten dat de resultaten van het onderzoek en de toekomstige update van de CHIP-beslisregel bijdragen aan een doelmatige en in de praktijk goed bruikbare beslisregel.

Auteursinformatie

Erasmus MC, afd. Neurologie, Rotterdam: drs. K.A. Foks, aios neurologie; prof.dr. D.W.J. Dippel, neuroloog. Haaglanden Medisch Centrum, afd. Neurologie Den Haag: dr. K. Jellema, neuroloog.

Contact K.A. Foks (k.foks@erasmusmc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Kelly A. Foks ICMJE-formulier
Korné Jellema ICMJE-formulier
Diederik W.J. Dippel ICMJE-formulier
Hoofdletsel: incidentie en voorspellers voor gecompliceerd beloop*
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

jelle
de Kruijk

Zoals opgemerkt in dit helder geschreven artikel komen steeds meer ouderen met hoofdletsel na een val naar de SEH van ziekenhuizen in Nederland. Juist bij deze groep is het van belang te beseffen dat beslisregels voor het vinden van intracraniele afwijkingen niet enkel zijn bedoeld voor het opsporen hiervan, maar dat het vinden van een dergelijke afwijking ook consequenties dient te hebben. Zo zal het aantonen van een intracraniële afwijking en daarop volgende klinische observatie bij een bewoner van een verpleeghuis over het algemeen niet resulteren in een interventie en/of verbetering van kwaliteit van leven, tenzij er anti-stolling wordt gebruikt die kan worden gecoupeerd bij een intracraniele bloeding. Bij het verder verbeteren van de beslisregels en de toepassing er van in de eerste lijn wil ik de hoop uitspreken dat bij verwijzing van een oudere en/of kwetsbare patient vooraf op individueel niveau wordt overwogen in hoeverre het verrichten van een CT en/of klinische opname bijdraagt aan het welzijn van de patient, en dat dus niet enkel 'het protocol' wordt gevolgd. 

Jelle de Kruijk, neuroloog, Tergooi ziekenhuis