Depressieve patiënten die niet herstellen

Klinische praktijk
H.L. Van
R.C. van der Mast
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:929-31
Abstract

Dames en Heren,

Depressie is in het algemeen een goed behandelbare aandoening. De Nederlandse consensusrichtlijnen geven aan dat, indien behandeling met een antidepressivum onvoldoende resultaat heeft, kan worden overgeschakeld op een middel met een ander farmacologisch profiel.1 Vervolgens kan lithium worden toegevoegd. Als dat niet tot verbetering leidt, wordt het gebruik van een monoamineoxidase(MAO)-remmer geadviseerd. Tot slot is elektroconvulsietherapie (ECT) geïndiceerd.

Op theoretische gronden wordt geschat dat een cumulatieve respons van 96 te verwachten is indien de opeenvolgende stappen adequaat worden uitgevoerd.2 In de klinische praktijk wordt dit genezingspercentage echter niet gehaald.3 Inadequate behandeling met antidepressiva wordt gezien als een van de belangrijkste oorzaken van onvoldoende effect.4 Dat de therapie tekortschiet, kan onder andere komen doordat het niet lukt de patiënt te motiveren tot het doorlopen van de achtereenvolgende stappen uit het behandelprotocol.

Patiënt A, een 43-jarige man, werd 6 jaar geleden door de psychiatrische consultatieve…

Auteursinformatie

Mentrum, Geestelijke Gezondheidszorg Amsterdam, opleiding Psychiatrie, 2e Constantijn Huygensstraat 37, 1054 AG Amsterdam.

H.L.Van, psychiater.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Psychiatrie, Leiden.

Mw.dr.R.C.van der Mast, psychiater.

Contact H.L.Van (h.van@inter.nl.net)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.L.M.
van der Beek

Eindhoven, juli 2002,

In hun klinische les bespreken Van en Van der Mast de behandeling van de depressieve patiënt (2002:929-31). Aangezien depressies enorme verliezen op het gebied van kwaliteit van leven veroorzaken, kan het alleen maar toegejuicht worden dat er aandacht wordt gevraagd voor dit probleem. Het genoemde artikel roept echter wel enkele vragen op. Vanzelfsprekend is het niet mogelijk in het kader van een klinische les alle belangrijke factoren voldoende aandacht te geven. Enkele aspecten die ik in mijn jarenlange praktijk heb leren kennen vind ik echter duidelijk onderbelicht.

Zodra een depressie de neiging heeft om chronisch te worden dient men eerst de diagnose te reviseren. Herhaaldelijk gaat het om problemen die veel beter op een andere manier te categoriseren zijn, zoals onverwerkte rouw, chronische huwelijks- en relatieproblemen, en dergelijke.

Zoals reeds blijkt uit het artikel is er een groot probleem met therapietrouw, vooral wat de medicatie betreft. Sommige patiënten knappen op in een kliniek omdat zij er in elk geval hun medicijnen trouw innemen. In het artikel wordt geen specifieke aandacht aan dit zeer belangrijke punt besteed.

In tegenstelling tot wat er in het artikel gesteld wordt, is er langdurige ervaring met onderhoudsbehandeling met hoge doses imipramine; de resultaten zijn zeer goed, zeker wanneer deze behandeling wordt aangevuld met ondersteunende gesprekken vanuit de interpersoonlijke psychotherapie.

Uit het werk van Leff en anderen is bekend hoe belangrijk het is dat de patiënt verblijft in een milieu dat hem accepteert, stimuleert et cetera. Via cursussen voor patiënten en hun familieleden en via het boeiende werk van depressie- en familiezelfhulpgroepen kan mijns inziens zeer veel bereikt worden. Daarvoor is het echter noodzakelijk dat de professie van deze aanpak weet, er expliciet bij herhaling duidelijk melding van maakt en er zoveel mogelijk mee samenwerkt.

J.L.M. van der Beek

Amsterdam, juli 2002,

In het algemeen is voor ons het simpele feit dat een depressie chronisch wordt, geen aanleiding om de diagnose te herzien. Wij pleiten er juist voor in die situatie zoveel mogelijk te trachten de behandelrichtlijnen te blijven volgen, en mocht dat niet lukken, andere wegen te zoeken om de patiënt toch zo adequaat mogelijk te behandelen.

Van der Beek wijst er terecht op dat de therapietrouw bij de behandeling met antidepressiva een groot probleem is. Men kan de therapietrouw nagaan door bloedspiegels te bepalen, wat bij de door ons beschreven patiënten ook is gebeurd. Ons zijn geen overtuigende studies bekend over het effect van langdurige antidepressieve behandeling met hoge doses imipramine. Zelfhulpgroepen en cursussen voor familieleden kunnen een nuttige aanvulling op de behandeling vormen, hoewel de precieze plaats hiervan in de behandeling van chronische depressies nog nader onderbouwd zal moeten worden.

H.L. Van
R.C. van der Mast