De voorgestelde maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van de dood van Sylvia Millecam en haar behandeling door alternatieve genezers

Perspectief
F.S.A.M. van Dam
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:629-30
Abstract

Samenvatting

Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid heeft naar aanleiding van de ziekte en de behandeling van de comédienne Sylvia Millecam, die na een zoektocht langs alternatieve behandelaars aan de gevolgen van een onbehandeld mammacarcinoom stierf, maatregelen voorgesteld om herhaling van dergelijk tekortschieten van de geleverde zorg te voorkomen. Die bestaan uit een registratieplicht voor alternatieve behandelaars, het voorbehouden van diagnostiek aan reguliere artsen, de plicht om mee te werken aan de voor de patiënt best mogelijke behandeling, onderlinge informatie-uitwisseling door alternatieve en reguliere behandelaars en een verplicht protocol met betrekking tot de behandelovereenkomst met de patiënt, indien van de reguliere weg wordt afgeweken. Het is de vraag hoe haalbaar deze maatregelen zijn. Een positief punt van het rapport is de aandacht voor het tekortschieten van zorg in het alternatieve circuit en de afschrikwekkende werking van de casuïstiek.

Auteursinformatie

Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Plesmanlaan 121, 1066 CX Amsterdam.

(f.v.dam@nki.nl).

Contact Hr.prof.dr.F.S.A.M.van Dam, psycholoog (f.v.dam@nki.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, april 2004,

Van Dam stelt in zijn artikel ten onrechte dat de artsen van het Nederlands Genootschap Orthomoleculaire Oncologie (NGOO) heel andere ideeën hebben dan de gemiddelde oncoloog (2004:629-30). In mijn boek waarnaar Van Dam verwijst, staat geen onvertogen woord over de reguliere of liever klassieke oncologie. Over de nutritionele oncologie, waarin de artsen van het NGOO gespecialiseerd zijn, kunnen klassiek oncologen moeilijk een mening formuleren daar zij in deze materie niet thuis zijn (zie bl. 3 van het boek van Heber et al.1), ook al is de nutritionele oncologie al wel als onderdeel van de totale oncologie gedefinieerd (zie bl. 618 van Heber et al.1). Voor ons is totale oncologie een combinatie van de klassieke en de nutritionele oncologie.

De artsen van het NGOO wensen bovendien niet op één lijn gesteld te worden met onder anderen een zouttherapeut. Op onze website (www.ngoo.nl) staan meer dan 530 gerandomiseerde studies, waarvan meer dan 90% gunstig voor complementaire middelen uitpakt. Zo staan er zeker 5 studies op, waarvan er één zelfs dubbelblind is, die laten zien dat polysaccharide K (een celwandbestanddeel van de paddestoel Coriolus versicolor) bij darmkanker in stadium Dukes-B/C na operatie als adjuvans de sterfte vermindert. De recentste studie, die nog niet op deze lijst staat, is van Ohwada et al.2

Wie stelt dat placebocorrectie een standaardeis dient te zijn vergist zich. Bij opereren, bestralen, chemotherapie en veelal ook bij hormonale therapie is placebocorrectie niet mogelijk; waarom zou men het dan bij onderzoek naar complementaire middelen eisen? Daarbij komt dat een meta-analyse van 130 gerandomiseerde studies met placebo versus niets, heeft laten zien dat placebocorrectie bij dit soort onderzoek niet nodig is.3 Van Dam scheert derhalve ten onrechte alles wat niet regulier heet over één kam.

E. Valstar
Literatuur
  1. Heber D, Blackburn GL, Go VLW, editors. Nutritional oncology. New York: Academic Press; 1999.

  2. Ohwada S, Ikeya T, Yokomori T, Kusaba T, Roppongi T, Takahashi T, et al. Adjuvant immunochemotherapy with oral Tegafur/Uracil plus PSK in patients with stage II or III colorectal cancer: a randomised controlled study. Br J Cancer 2004;90:1003-10.

  3. Hrobjartsson A, Gotzsche PC. Placebo treatment versus no treatment. [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 1. Oxford: Update Software; 2003.