De praktijk van terminale sedatie in Nederland

Onderzoek
J.A.C. Rietjens
A. van der Heide
A.M. Vrakking
B.D. Onwuteaka-Philipsen
P.J. van der Maas
G. van der Wal
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:467-71
Abstract

Samenvatting

Doel

Beschrijven van de praktijk van terminale sedatie in Nederland.

Opzet

Descriptief.

Methoden

Een steekproef van artsen (n = 410; respons 85) werd gevraagd naar de frequentie waarmee zij terminale sedatie toepasten in 2000 en 2001, waarbij terminale sedatie gedefinieerd werd als de toediening van middelen om een patiënt in diepe sedatie of in coma te brengen, waarbij wordt afgezien van de kunstmatige toediening van voeding of vocht. Indien van toepassing werden van het recentste geval kenmerken van de besluitvorming in kaart gebracht.

Resultaten

Van alle artsen gaf 52 aan wel eens terminale sedatie toegepast te hebben. Op basis van de door de geïnterviewde artsen genoemde aantallen werd geschat dat terminale sedatie werd uitgevoerd bij 10,0 van alle sterfgevallen in Nederland: 5,5 door een specialist, 2,5 door een huisarts en 2,0 door een verpleeghuisarts. Doel van de terminale sedatie was meestal om pijn (51), onrust (38) en benauwdheid (38) te verlichten in de 211 recentste casussen. Daarnaast was bespoediging van het levenseinde het uitdrukkelijke doel bij 17 van de patiënten. De beslissing om diep te sederen werd in 59 van de gevallen overlegd met de patiënt en de beslissing om af te zien van voeding of vocht in 34.

Conclusies

In de zorg voor stervende patiënten in Nederland wordt relatief vaak terminale sedatie toegepast ter bestrijding van ernstige symptomen.

Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:467-71

Auteursinformatie

Erasmus Medisch Centrum, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Mw.J.A.C.Rietjens en mw.A.M.Vrakking, gezondheidswetenschappers; mw.dr.A.van der Heide, arts-epidemioloog; hr.prof.dr.P.J.van der Maas, sociaal-geneeskundige.

VU Medisch Centrum, Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek, afd. Sociale Geneeskunde, Amsterdam.

Mw.dr.B.D.Onwuteaka-Philipsen, gezondheidswetenschapper; hr.prof.dr.G.van der Wal, sociaal-geneeskundige.

Contact mw.J.A.C.Rietjens (j.rietjens@erasmusmc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, februari 2005,

Rietjens et al. (2005:467-71) vermelden dat de mate van levensbekorting bij meer dan een kwart van de patiënten meer dan een week was. Dit berust op het gebruikmaken van een subjectieve schatting van de behandelend arts van de tijd tot de overlijdensdatum. Uit systematische literatuuroverzichten blijkt deze methode niet betrouwbaar.1-3 Er worden een accuratesse van circa 20% en een overschatting bij het merendeel van de patiënten3-6 van ruim een maand3 gemeld. Gezien de frequente overschatting met circa 1 maand heeft de opmerking dat terminale sedatie niet uitsluitend in de stervensfase wordt uitgevoerd niet de relevantie die de auteurs aangeven. Verder volgt hieruit dat de eenstemmigheid over de voorwaarde van een levensverwachting van minder dan een week, die Keizer en Swart melden,7 niet goed toepasbaar is en dat het formuleren van zorgvuldigheidsnormen op basis van onbetrouwbare schattingen eveneens onjuist is.8 Door dergelijke slecht onderbouwde gegevens onthoudt men patiënten ten onrechte palliatieve sedatie.

A. Knol
Literatuur
  1. Chow E, Harth T, Hruby G, Finkelstein J, Wu J, Danjoux C. How accurate are physicians’ clinical predictions of survival and the available prognostic tools in estimating survival times in terminally ill cancer patients? A systematic review. Clin Oncol (R Coll Radiol) 2001;13:209-18.

  2. Vigano A, Dorgan M, Buckingham J, Bruera E, Suarez-Almazor ME. Survival prediction in terminal cancer patients: a systematic review of the medical literature. Palliat Med 2000;14:363-74.

  3. Glare P, Virik K, Jones M, Hudson M, Eychmuller S, Simes J, et al. A systematic review of physicians’ survival predictions in terminally ill cancer patients. BMJ 2003;327:195.

  4. Christakis NA, Lamont EB. Extent and determinants of error in doctors’ prognoses in terminally ill patients: prospective cohort study. BMJ 2000;320:469-72.

  5. Llobera J, Esteva M, Rifa J, Benito E, Terrasa J, Rojas C, et al. Terminal cancer, duration and prediction of survival time. Eur J Cancer 2000;36:2036-43.

  6. Vigano A, Dorgan M, Bruera E, Suarez-Almazor ME. The relative accuracy of the clinical estimation of the duration of life for patients with end of life cancer. Cancer 1999;86:170-6.

  7. Keizer AA, Swart SJ. Palliatieve sedatie, het sympathieke alternatief voor euthanasie? [LITREF JAARGANG="2005" PAGINA="449-51"]Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:449-51.[/LITREF]

  8. Ponsioen BP, Elink Schuurman EHA, Hurk AJPM van den, Poel BNM van der, Runia EH. Terminale sedatie: consultatie van een tweede arts zoals bij euthanasie of hulp bij zelfdoding. [LITREF JAARGANG="2005" PAGINA="445-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:445-8.[/LITREF]

Odoornerveen, maart 2005,

Voor een verbetering van de kennis op het gebied van de palliatieve geneeskunde is het bijzonder belangrijk dat verschillende auteurs in het Tijdschrift ruimte hebben gekregen om diverse aspecten van palliatieve sedatie te belichten. Om van gedachten te kunnen wisselen over een onderwerp moet van een eenduidige definiëring worden uitgegaan. Rietjens et al. (2005:467-71) maken geen onderscheid tussen sedatie als bijwerking van een behandeling enerzijds en palliatieve-sedatiebehandeling als een opzichzelfstaande behandelmogelijkheid anderzijds. Het begrip ‘terminale sedatie’ wordt voor het onderzoek specifiek en neutraal gedefinieerd zonder dat duidelijk is of interviewers en behandelaars eenzelfde visie delen. Er wordt momenteel (ook internationaal) gewerkt aan een omschrijving van de terminologie rond sedatie. In onze optiek zou de term ‘palliatieve-sedatiebehandeling’ de voorkeur verdienen. Daarbij is direct duidelijk dat het om een medische behandeling gaat met een bepaald indicatiegebied. Het afzien van toedienen van vocht en voeding aan een patiënt in een dergelijke situatie valt onder normaal medisch handelen, zoals wordt toegelicht op bladzijde 459 door Verhagen et al. (2005:458-61).

In de klinische les van Ponsioen et al. (2005:445-8) wordt gepleit voor een verplichte consultatieprocedure voorafgaande aan terminale sedatie. Hiermee zijn wij het niet eens. Wij zouden willen pleiten voor een verhoging van het kennisniveau betreffende de palliatieve geneeskunde zowel in de eerste als in de tweede lijn en voor een (niet-verplichte) gemakkelijk toegankelijke consultatieprocedure van een specialist of team op dit gebied.1 Collega Vrencken werd, bij gebrek aan eenduidige definities, vanwege het bestrijden van benauwdheid bij een terminale patiënt zelfs gevangengezet. Als palliatieve-sedatiebehandeling, waarvoor ook acute indicaties bestaan zoals een longbloeding, niet toegepast zou kunnen worden, omdat er geen consultatie heeft plaatsgevonden, zou dit meer in plaats van minder lijden van patiënt en naasten tot gevolg kunnen hebben. Bij palliatieve-sedatiebehandeling zijn de intentie van handelen, de gevolgde procedure (onder andere met betrekking tot de gebruikte medicamenten) en de uitkomst anders dan bij euthanasie.2 Juist het verlichten van lijden is een belangrijke taak voor de arts, zeker in een samenleving met een toenemend aantal ouderen.

F.B. van Heest
B. Meyboom-de Jong
R. Otter
Literatuur
  1. Higginson IJ, Finlay IG, Goodwin DM, Hood K, Edwards AG, Cook A, et al. Is there evidence that palliative care teams alter end-of-life experiences of patients and their caregivers? J Pain Symptom Manage 2003;25:150-68.

  2. Mastertvedt LJ, Clark D, Ellershaw J, Forde R, Gravgaard AM, Muller-Busch HC, et al. Euthanasia and physician-assisted suicide: a view from an EAPC Ethics Task Force. Palliat Med 2003;17:97-101.

Cambridge, Engeland, maart 2005,

Hierbij reageer ik op het artikel van Rietjens et al. (2005:467-71). In de zorg voor stervende patiënten blijkt in Nederland relatief vaak terminale sedatie toegepast te worden. Hierbij wordt met het opwekken van een bewustzijnsdaling getracht het lijden van de patiënt te verlichten.

Ik ben van mening dat het verlagen van het bewustzijn op zich geen doel kan zijn. Terminale sedatie is geen optie als het bestrijden van symptomen de intentie van het behandelen blijft. Zoals Keizer en Swart (2005:449-51) al aangeven, roept de toepassing van terminale sedatie moeilijk te beantwoorden ethische vragen op en ontstaat er verwarring met euthanasie. Symptomen als pijn, misselijkheid, benauwdheid, verwardheid et cetera moeten worden bestreden met (een combinatie) van daarop gerichte medicijnen en de dosering dient aangepast te worden op geleide van de respons.1 Wanneer hoge doseringen van bijvoorbeeld morfine, levomepromazine of midazolam nodig zijn en bewustzijnsdaling of -verlies het gevolg is, moet dit gezien worden als het gevolg van het voorschrijden van de ziekte en als het gevolg van de medicijnen die nodig zijn om de ziekte voor de patiënt draaglijk te maken. Het bewustzijnsverlies is zo eerder een geleidelijk proces dan een ‘alles-of-nietsgebeurtenis’. Aangezien het verlagen van het bewustzijn en het bespoedigen van de dood niet het doel zijn, maar levensverlenging ongewenst is, is het kunstmatig toedienen van vocht zinloos. Deze benadering valt goed uit te leggen aan de patiënt en familie en voorkomt dat terminale sedatie gebruikt wordt als een alternatief voor euthanasie.

Een ander argument tegen de toepassing van terminale sedatie is het grote verschil in situaties waarin deze handelswijze nodig wordt geacht. Dit komt doordat de indicatie, namelijk de aanwezigheid van refractaire symptomen, inherent verbonden is aan de expertise van de arts. In een hospice in Engeland, waar ik als ‘senior house officer’ werkzaam ben geweest, werden symptomen zelden als refractair beschouwd. Een dagelijkse evaluatie samen met patiënt, familie en verpleging en een stapsgewijze aanpassing van een combinatie van medicamenten, meestal continu toegediend via een subcutane pomp, leidden bijna altijd tot een zeer acceptabele situatie. Goede verpleegkundige zorg en aandacht voor niet alleen fysieke, maar ook psychologische, spirituele en sociale aspecten speelden hierbij zeker een belangrijke rol.

Intensieve symptoombestrijding vereist ervaring in het gebruik en het combineren van medicamenten. Voorbeelden hiervan zijn het veranderen van het soort morfine of de toedieningswijze, het subcutaan toedienen van sterke NSAID’s en het aanvullend gebruik van benzodiazepinen, corticosteroïden en anti-epileptica. Het feit dat morfine vaak gebruikt blijkt te worden als sedatief middel, geeft aan dat artsen relatief onbekend zijn met de diverse mogelijkheden. Als het werkelijk zo is dat in 10% van de sterfgevallen in Nederland terminale sedatie wordt toegepast ter bestrijding van ernstige symptomen, zoals Rietjens et al. concluderen, valt er in Nederland nog heel wat te winnen op het gebied van palliatieve geneeskunde.

S.J. Verbeek
Literatuur
  1. Twycross RG, Wilcock A. Symptom management in advanced cancer. 3rd ed. Abingdon: Radcliff Medical Press; 2001.

Amsterdam, maart 2005,

In het artikel van Verhagen et al. (2005:458-61) wordt aangegeven dat morfine zeker niet geschikt is als sedativum bij palliatieve sedatie. Echter, door de specialist wordt in 47% van de gevallen morfine bij terminale patiënten gebruikt.1 Morfine wordt in een dergelijke situatie gegeven ter bestrijding van pijn of dyspnoe, maar vaak daarnaast ook om het levenseinde te bespoedigen. In de praktijk wordt morfine in eerste instantie subcutaan of intramusculair gegeven, maar al snel wordt er met een morfinepomp gestart. De intraveneuze dosering wordt dan op geleide van de symptomen (pijn of dyspnoe) laagdrempelig en gestaag opgehoogd, met name laagdrempelig, met als achterliggende gedachte dat er een (dosisafhankelijke) ademhalingsdepressie en dus de dood optreedt. Strikt genomen valt het gebruik van morfine dan ook niet onder palliatieve sedatie. Het ‘zuivere’ doel van palliatieve sedatie is bestrijding van refractaire symptomen zonder levensbekorting.2 Echter, morfine bekort op basis van farmacodynamische gronden het leven wel degelijk. Moeten wij het gebruik van morfine bij terminale patiënten apart benoemen? Zijn de termen ‘palliatieve pijnstilling’, ‘terminale pijnstilling’ of zelfs ‘terminerende pijnstilling’ van toepassing? Op dit moment is het gevoerde morfinebeleid bij terminaal zieke patiënten onvoldoende (juridisch) gedefinieerd en lijkt het een sympathiek alternatief voor euthanasie.

B.W.M. Spanier
Literatuur
  1. Rietjens JAC, Heide A van der, Vrakking AM, Onwuteaka-Philipsen BD, Maas PJ van der, Wal G van der. De praktijk van terminale sedatie in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:467-71.

  2. Keizer AA, Swart SJ. Palliatieve sedatie, het sympathieke alternatief voor euthanasie? [LITREF JAARGANG="2005" PAGINA="449-51"]Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:449-51.[/LITREF]

Rotterdam, april 2005,

Wij zijn het met collega Knol eens dat het voor artsen vaak lastig is om de mate van levensbekorting met grote nauwkeurigheid te bepalen, waardoor de resterende levensduur van patiënten vaak overschat wordt. Het recente literatuuroverzicht van Glare et al. heeft echter ook laten zien dat bij patiënten die dicht bij de dood zijn de inschatting van de arts accurater is en dus sterker correleert met de werkelijke resterende levensduur dan bij andere patiëntgroepen.1 De waarneming dat de resterende levensduur met ruim een maand wordt overschat, is dus waarschijnlijk niet van toepassing op het merendeel van de groep patiënten in onze studie: patiënten met in het algemeen een zeer beperkte levensverwachting. Of patiënten door overschatting van de resterende levensduur ten onrechte geen sedatie in hun laatste levensfase krijgen, is op basis van onze gegevens niet vast te stellen.

Tevens zijn wij het eens met Van Heest et al. dat eenduidige definiëring van de praktijk van sedatie in de laatste levensfase belangrijk is voor heldere communicatie over dit onderwerp. Terminale sedatie werd in ons onderzoek en in de interviews met artsen neutraal gedefinieerd, als ‘de toediening van middelen om een patiënt in diepe sedatie of coma te brengen, waarbij wordt afgezien van de kunstmatige toediening van voeding of vocht’, om de brede variatie van gevallen van deze praktijk in kaart te kunnen brengen. Wij troffen onder deze noemer ook gevallen aan waarbij het niet goed te achterhalen is of de sedatie primair als behandeling van ernstige symptomen werd ingezet, of een neveneffect van een andere vorm van symptoombestrijding was.

Verbeek beargumenteert dat het niet nodig is om voor ernstige symptomen terminale sedatie in te zetten, omdat een deskundige arts deze symptomen kan bestrijden met goed afgestemde medicatie. Zij vraagt zich tevens af of de hoge incidentie van terminale sedatie een reflectie is van niet goed ontwikkelde palliatieve geneeskunde in Nederland. Onze studieopzet stond ons niet toe om de aard en het beloop van de symptomen en de gekozen behandelingen gedetailleerd in kaart te brengen. Daarom kunnen wij op basis van onze gegevens niet beoordelen in hoeverre de arts deskundig heeft gehandeld. Wel is uit ander onderzoek bekend dat diepe sedatie in de laatste levensfase ook in andere landen deel uitmaakt van de palliatieve geneeskunde en daarbij geen zeldzame praktijk is.2

J.A.C. Rietjens
A. van der Heide
A.M. Vrakking
B.D. Onwuteaka-Philipsen
P.J. van der Maas
G. van der Wal
Literatuur
  1. Glare P, Virik K, Jones M, Hudson M, Eychmuller S, Simes J, et al. A systematic review of physicians’ survival predictions in terminally ill cancer patients. BMJ 2003;327:195.

  2. Sykes N, Thorns A. The use of opioids and sedatives at the end of life. Lancet Oncol 2003;4:312-8.