De incidentie van koortsconvulsies bij kinderen van 3-72 maanden oud

Onderzoek
M.E. Speelman-Verburgh
M.A. Bruijnzeels
L.W.A. van Suijlekom-Smit
J. van der Velden
A.W. Hoes
J.C. van der Wouden
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:664-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen van de incidentie van koortsconvulsies bij kinderen in de huisartspraktijk en bestuderen van het beleid van de huisarts bij deze aandoening.

Plaats

Gestratificeerde steekproef van 103 huisartspraktijken (161 huisartsen) verspreid door Nederland.

Opzet

Descriptief.

Methode

Door het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg werd in de periode 1 april 1987-31 maart 1988 de ‘Nationale studie van ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk’ uitgevoerd. In 103 praktijken (161 huisartsen) werden gedurende 1 van 4 opeenvolgende veldwerkperioden van 3 maanden alle contacten met patiënten geregistreerd. Van een koortsconvulsie werd gesproken wanneer bij een kind in de leeftijd van 3-72 maanden stuipen bij koorts optraden, zonder dat er een intracraniële aandoening of epilepsie was.

Resultaten

Een eerste koortsconvulsie werd 30 maal gezien, bij 23.801 kinderen. Het incidentiecijfer bedroeg 4,8 per 1000 persoonsjaren, met aanzienlijke variatie naar leeftijd en seizoen. De kans dat een kind in de loop van de leeftijdsperiode 3-72 maanden een koortsconvulsie doormaakt, werd berekend op 2,7. Van de 30 kinderen werden er 8 verwezen voor nadere evaluatie.

Conclusie

De incidentiecijfers voor eerste koortsconvulsie bij kinderen waren vergelijkbaar met die in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zweden.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Instituut Huisartsgeneeskunde: mw.M.E.Speelman-Verburgh, huisarts; drs.M.A.Bruijnzeels, data-analist; dr.J.C.van der Wouden, socioloog-methodoloog.

Instituut Epidemiologie & Biostatistiek: dr.A.W.Hoes, arts-epidemioloog.

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam.

Mw.dr.L.W.A.van Suijlekom-Smit, kinderarts.

Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg, Utrecht.

J.van der Velden, arts-epidemioloog.

Contact dr.J.C.van der Wouden

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, april 1996,

Als aanvulling op het onderzoek van Speelman-Verburgh et al. (1996;664-7) willen wij vermelden dat het beleid van de huisarts na de periode waarin het onderzoek plaats heeft gevonden (1987-1988) weliswaar niet sterk is gewijzigd, maar dat de richtlijnen wel zijn geactualiseerd met het uitkomen van de standaard ‘Kinderen met koorts’.1 Het advies is: bij telefonisch contact moet gewezen worden op het vrijhouden van de ademweg. Men laat het kind in buik- of zijligging met het hoofd omlaag leggen. Een directe visite is daarna aangewezen. Bij een klonische aanval is door diafragmacontracties de zuurstofvoorziening bij een vrije ademweg gewaarborgd; bij een langdurige tonische of atone fase kan mond-op-mondbeademing nodig zijn. Als de convulsie bij aankomst nog niet voorbij is, wordt 5 mg diazepam in waterige oplossing rectaal toegediend (als rectiole of in injectiespuit zonder naald) ter coupering van een aanval. Diazepam per os, intramusculair of per suppositorium is niet geïndiceerd vanwege te langzame resorptie. Als de convulsies persisteren, kan men dezelfde dosis herhalen (maximaal 10 mg totaal). Als het kind na 15 min nog trekkingen vertoont, is spoedopname aangewezen. In de postictale fase moet naar het infectiefocus worden gezocht, vooral naar de verschijnselen van meningitis. De symptomen hiervan zijn in deze fase moeilijk te vinden en ontbreken vaak bij kinderen jonger dan 1 jaar. Bij twijfel is controle bijvoorbeeld 3-4 h later nodig. De huisarts kan de ouders informeren over de goede prognose van een koortsconvulsie. Ter geruststelling kan (een recept voor) een diazepamrectiole in de juiste dosering worden achtergelaten met instructie voor het gebruik in geval van recidiefconvulsie. In het onderzoek van Speelman-Verburgh et al. heeft een visite bij 21 van de 30 kinderen met een eerste koortsconvulsie plaatsgevonden.1

L.J. Boomsma
J.R. van der Laan
Literatuur
  1. Meulen P van der, Uitewaal PJM, Boomsma LJ, Dijk PA van, Hermans AM, Vijver PP van de, et al. NHG-Standaard Kinderen met koorts. Huisarts Wet 1992;35:512-7.

M.E.
Speelman-Verburgh

Rotterdam, april 1996,

Wij danken de collegae Boomsma en Van der Laan voor hun reactie. De in de standaard ‘Kinderen met koorts’ gepubliceerde richtlijnen ten aanzien van convulsies bij koorts wijken nauwelijks af van eerder gepubliceerde adviezen,12 maar de inbedding van de standaarden in het kwaliteitsbeleid van de beroepsgroep maakt aannemelijk dat het beleid hierdoor meer wordt beïnvloed dan door op zichzelf staande tijdschriftartikelen.

De slotopmerking van Boomsma en Van der Laan lijkt te berusten op de visie dat bij 9 van de 30 kinderen de huisarts afweek van de richtlijnen door geen visite af te leggen. Voor alle duidelijkheid: alle kinderen werden door de huisarts gezien en onderzocht. Bij de 9 kinderen bij wie geen visite werd afgelegd, was de convulsie vermoedelijk al voorbij en was er voor de ouders derhalve geen beletsel om naar de huisartspraktijk te komen. Wanneer de toestand van het kind dit toelaat, bestaat daartegen naar onze mening ook geen bezwaar.

M.E. Speelman-Verburgh
M.A. Bruijnzeels
L.W.A. van Suijlekom-Smit
J. van der Velden
A.W. Hoes
J.C. van der Wouden
Literatuur
  1. Coultre R le. De behandeling van koortsconvulsies. [LITREF JAARGANG="1981" PAGINA="926-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 1981;125:926-8.[/LITREF]

  2. Vink R, Offringa M, Does E van der. Het beleid van huisartsen bij convulsies bij koorts. Huisarts Wet 1990;33:263-7.