De heelkunde in de laatste 40 jaar; omzien in verwondering

Klinische praktijk
P.J. Kuijjer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:17-9
Abstract

Samenvatting

Er is in de laatste 40 jaar veel in de chirurgie veranderd:

– Vanaf de jaren vijftig werden nieuwe verworvenheden geïntroduceerd, zoals antibiotica, anticoagulantia, cytostatica, hart-en longchirurgie, beademing, osteosynthese, arteriografie, kunstvezels en beeldversterking in de kliniek. De gemiddelde opnameduur op de chirurgische afdeling was 21 dagen, de sterfte 6-7. Door de lange ligduur leerden verpleging, artsen en co-assistenten het pre- en postoperatieve beloop goed kennen.

– In de jaren zestig werd reconstructieve vaatchirurgie mogelijk, terwijl vroeger ledematen moesten worden geamputeerd. De eerste pacemakers werden geplaatst. Er was veel longchirurgie wegens tuberculose, en als gevolg van de grote poliomyelitisepidemie van 1953 was er ruime expertise in beademing. De operatieve fractuurbehandeling kwam van de grond en de eerste heupprothesen werden ingebracht. De opnameduur verminderde tot ongeveer 14 dagen en de sterfte kwam onder de 2.

– Het jaar 1961 betekende een keerpunt in de chirurgische bedrijfsvoering. Toen werd in Nederland de vrije zaterdag ingevoerd die een overgang markeerde van soberheid naar luxe. De medische successen werden ingehaald door de behoeften, de verwachtingen en de aanspraken van de patiënt. Artsen gingen werken op tijdbasis, niet meer op functiebasis.

– In de jaren zeventig ontstond de ‘intensive care’ en werd de kinderchirurgie sterk ontwikkeld; in de jaren tachtig kwam de orgaantransplantatie.

– In de afgelopen jaren zag men formalisering en protocollering van behandeling en voorlichting. De toenemende invloed van overheid en bureaucratie en de aantasting van maatschappelijke positie en inkomen belemmeren de chirurg in het werk met de patiënten.

Auteursinformatie

Prof.dr.P.J.Kuijjer, chirurg, ‘Oldenkamp’, Westerveen 29, 9751 HV Harendermolen.

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, januari 1997,

Met groot genoegen las ik het caput selectum van Kuijjer (1997;17-26). Figuur 2 (onderaan bl. 19) is echter mijns inziens niet afkomstig uit het Zuidwal Ziekenhuis te Den Haag, maar uit het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam; ik meen zelfs in de instrumenterend verpleegkundige broeder Bulterijs en op de tribune de toen nog toekomstige chirurg S.Franken te herkennen.

G. Groot
L.D.J.
Maljers

Dordrecht, januari 1997,

Het uitgebreide verslag van ‘De Haagse jaren, 1957-1966’ in het artikel van collega Kuijjer (1997;17-26) wekte nostalgische gevoelens bij mij op, omdat ik eind jaren zestig mijn chirurgische vooropleiding in de Gemeenteziekenhuizen aan de Zuidwal in Den Haag heb gehad – echter niet bij Kuijjer.

Dat er naast de chirurgische afdeling van Kuijjer (met 5 assistenten) een volkomen gelijkwaardige, even grote chirurgische afdeling bestond onder leiding van collega dr.J.D.Bom (eveneens met 5 assistenten), wordt niet vermeld. Bom heeft zijn hele chirurgische tijd in de Gemeenteziekenhuizen in Den Haag doorgebracht (later Ziekenhuis Leyenburg). Hij volgde er zijn opleiding onder prof. Michaël, werd zijn tweede man en volgde hem daarna op als hoofd van de door Kuijjer niet genoemde andere chirurgische afdeling. Ook daar werd hard gewerkt en vele uren gemaakt. Toen Kuijjer in 1966 benoemd werd tot hoogleraar in Groningen, werden beide chirurgische afdelingen samengevoegd onder leiding van Bom. Vele jaren heeft Bom, samen met J.K.Bakker als chef de clinique, de afdeling geleid vanaf 1966 met 11 assistenten. Vrij snel na de samenvoeging van beide afdelingen werd de maatschap uitgebreid met dr.L.C.Brands, vaatchirurg, en dr.W.Quast, die enige jaren de polikliniek leidde. Tot zijn pensionering medio jaren tachtig heeft Bom deze grote afdeling geleid en vele assistenten opgeleid, de meesten tot chirurg, maar ook velen in vooropleiding tot uroloog en orthopedisch chirurg.

Dat Kuijjer het, vooral in zijn beginjaren, erg druk had, wil ik niet betwisten, maar dat hij echter altijd bereikbaar moest zijn en niet op vakantie kon, waag ik te betwijfelen aangezien het mij bekend is dat beide chirurgische afdelingen, indien nodig, voor elkaar waarnamen.

Ook al beschrijft Kuijjer ‘zijn’ Haagse jaren, ik beschouw het als een grote omissie dat hij daarbij zijn collega van de andere afdeling niet vermeldt. Hiermee wordt Bom het respect onthouden dat hem alleszins toekomt. Alleen al uit historisch oogpunt is het van belang dat de ‘Zuidwal’ twee onafhankelijk van elkaar opererende chirurgische afdelingen kende. Bom en zijn collega's hebben (en naar ik aanneem bij vele anderen) de basis gelegd voor mijn chirurgisch handelen en denken en daarbij een onuitwisbaar stempel gedrukt op mijn praktijkvoering als orthopedisch chirurg.

Het was een fijne tijd daar in de warme buurt van Den Haag.

L.D.J. Maljers

Harendermolen, januari 1997,

Collega Maljers vermeldt juiste feiten (behalve in zijn opmerking over de waarneming); dit geldt overigens ook voor mijn bijdrage in het Tijdschrift. Er komen in mijn caput op vele plaatsen vele onvolledigheden voor, maar mijn opdracht was ook een persoonlijke terugblik te geven.

P.J. Kuijjer
O.T.
Terpstra

Leiden, januari 1997,

Met zeer veel genoegen heb ik het bewogen relaas over de geschiedenis van de heelkunde van collega Kuijjer gelezen (1997;17-26). Toch moet ik hem op een historische onjuistheid wijzen als hij op bl. 24 zegt: ‘De eerste levertransplantatie in Nederland vond in 1979 bij ons plaats’. In de context van het verhaal betekent ‘ons’ ongetwijfeld Groningen. Het is weinig bekend dat vóór de eerste Groningse levertransplantatie reeds twee levertransplantaties in ons land waren uitgevoerd.

In december 1966 (slechts 3 jaar nadat Starzl in Denver voor het eerst een lever bij een mens transplanteerde), werd in Leiden door een team, bestaande uit Van der Heyde, Terpstra en Vink, de eerste levertransplantatie uitgevoerd. De leversegmenten II en III van een kind dat overleed tijdens een openhartoperatie, werden auxiliair getransplanteerd bij een kind met biliaire atresie. Het patiëntje overleed na 5 dagen. De tweede levertransplantatie vond in december 1967 plaats te Arnhem. Schalm, die kort daarna cum laude promoveerde op het ontwikkelen van een nieuwe preservatievloeistof, had de plaats van Vink in het team ingenomen. Indicatie en techniek waren gelijk aan de vorige ingreep. Helaas overleed ook deze patiënt na enkele dagen.

In de jaren zeventig verdween, met het vertrek van Krom naar Groningen en van Schalm naar Rotterdam, een groot deel van de chirurgisch/hepatologische expertise uit Leiden; de gevolgen daarvan zijn bekend.

O.T. Terpstra