Samenvatting
In het Orbita Centrum te Amsterdam werd een retrospectief onderzoek verricht naar de behandeling van het basale-celcarcinoom van de oogleden. Tussen 1981 en 1989 werden 46 patiënten behandeld. Van hen ondergingen 31 patiënten met een histologisch bevestigd basale-celcarcinoom van de oogleden een oogsparende radicale excisie. De follow-up-duur varieerde van 11 tot 94 maanden. Recidieven traden niet op. Zowel het functionele als het kosmetische resultaat was uitstekend. De conclusie is dat de kans op genezing na radicale excisie groter is dan na andere behandelingsmethoden. Toch blijft een goede follow-up noodzakelijk.
artikel
Inleiding
Het basale-celcarcinoom is de meest voorkomende maligniteit van de oogleden.1-3 Metastasen treden zelden op. De behandeling dient gericht te zijn op totale verwijdering van het tumorweefsel met behoud van de ooglidfunctie. De meest gebruikte behandelingsmethoden hiervoor zijn: cryochirurgie, radiotherapie en radicale excisie (al dan niet volgens Mohs).45
Met cryochirurgie en radiotherapie bestaat er nauwelijks zekerheid of men al het tumorweefsel uit heeft kunnen schakelen en is oncologische nacontrole noodzakelijk. Het artikel van Faber et al. in dit tijdschrift,6 en het vermoeden dat er bij de door ons behandelde patiënten weinig recidieven optraden, waren aanleiding om onze resultaten te onderzoeken. De enige methode om met zeer grote betrouwbaarheid te bepalen of al het tumorweefsel is verwijderd, is histopathologische controle. Indien na histopathologisch aangetoonde radicale excisie, primaire sluiting van het defect niet mogelijk is, zijn meer geavanceerde oculoplastische technieken nodig.
In dit artikel worden de resultaten besproken bij 31 patiënten met een basale-celcarcinoom van de oogleden, die met radicale excisie en eventueel oculoplastische reconstructie werden behandeld en wordt de noodzaak van nacontrole bij deze groep patiënten becommentarieerd. Verder wordt de plaats die de radicale excisie inneemt tussen de andere behandelingsmethoden belicht.
PatiËnten en methoden
Tussen 1981 en 1989 werden 46 patiënten met een basale-celcarcinoom van de oogleden behandeld. De gegevens van 15 patiënten werden niet gebruikt voor dit onderzoek omdat zij een andere behandeling ondergingen: bij 9 van hen werd de tumor behandeld met bestraling, bij 2 met cryochirurgie en bij 2 met exenteratie; bij 2 patiënten was de follow-up-periode nog te kort.
De leeftijd van de overgebleven 31 patiënten varieerde van 35 tot 86 jaar (gemiddeld 62). Er waren 16 vrouwen en 15 mannen. Bij alle patiënten was de ooglidrand in het proces betrokken. Het linkeroog was aangedaan bij 20 patiënten, het rechter bij 11 patiënten (figuur 1). Deze 31 patiënten, bij wie het basale-celcarcinoom histologisch bevestigd was, ondergingen een oogsparende radicale excisie. Van hen waren 10 patiënten elders al eens behandeld voor hetzelfde basale-celcarcinoom: bij 5 patiënten was de tumor bestraald, bij 3 geëxcideerd, bij 1 patiënt was de tumor behandeld met cryochirurgie en bij 1 patiënt zowel met excisie als met bestraling. Bij 16 patiënten werd de radicaliteit na de operatie histologisch bevestigd. Bij 15 patiënten werden de randen van het excisiepreparaat tijdens de operatie gecontroleerd met behulp van vriescoupes.
Voor het sluiten van het defect na de excisie werd naast primaire sluiting gebruik gemaakt van de Hughes-techniek, de Tenzel-techniek en de glabella-flap (figuur 2,3 en4). Bij de Hughes-techniek werd een flap van de binnenzijde van het bovenooglid, bestaande uit tarsus, conjunctiva en de spier van Müller, in het defect van het onderooglid gehecht. Dit werd bedekt met een vrij huidtransplantaat, afkomstig van het contralaterale bovenooglid. Na enige weken werd de flap enkele millimeters boven de onderooglidrand doorgesneden, waarna er weer twee goed functionerende oogleden ontstonden.
De Tenzel-techniek kon voor zowel defecten van het boven- als het onderooglid gebruikt worden. Hierbij werd een halfcirkelvormige schuifflap, afkomstig van de laterale ondermijnde periorbitale huid, in het defect geroteerd. De achterkant van het nieuwgevormde ooglid werd bedekt met conjunctiva of met mondslijmvlies.
De glabella-flap werd gebruikt om defecten ter plaatse van de mediale ooghoek te sluiten. Tussen de beide wenkbrauwen werd een V-vormige incisie gemaakt. De flap werd ondermijnd terwijl het brede gedeelte bleef vastzitten aan de neusbrug. De 2 benen van de V werden vervolgens aan elkaar gehecht, waarna de flap in het defect werd geschoven en werd vastgehecht. Na 14 dagen werd de overtollige huid verwijderd en zo werd een kosmetisch acceptabele mediale canthus verkregen.
Resultaten
De tumor werd volgens de histopathologische controle bij alle 31 patiënten radicaal geëxcideerd. Het defect kon bij 16 patiënten primair gesloten worden. Van de overblijvende 15 patiënten werd voor de oculoplastische reconstructie bij 7 de Hughes-techniek gebruikt, bij 5 de Tenzel-techniek en bij 3 de glabella-flap.
Bij 2 patiënten was later een eenvoudige reconstructieve ingreep wegens dermatochalasis nodig en bij 2 patiënten werd wegens traanklachten een buisje van Jones aangelegd (een directe verbinding tussen de conjunctivaalzak en de neus), nadat bij de operatie een gedeelte van de traanwegen verwijderd was om radicaliteit van de excisie te bewerkstelligen.
Histopathologisch onderzoek toonde aan dat het carcinoom bij 17 patiënten van een nodulair type was, bij 8 patiënten van een morphaea-type en bij 6 patiënten van een gemengd type. Er traden geen recidieven op na een follow-up-duur die varieerde van 11 tot 94 maanden (gemiddeld 33). De follow-up-periode was bij 26 patiënten langer dan 18 maanden. Drie patiënten overleden als gevolg van een andere aandoening. Bij alle patiënten bleef de visus behouden. Het functionele en het kosmetische resultaat werd in alle gevallen goed bevonden, zowel door de oogartsen als door de patiënten.
Beschouwing
Basale-celcarcinomen in het aangezicht zijn invasiever en destructiever dan die op andere lokalisaties; ook recidiveren ze vaker en zijn ze moeilijker te behandelen. Dit wordt veroorzaakt doordat de tumorcellen in het gezicht sneller de diepte in groeien.7 De grens tussen gezond en aangedaan weefsel is met het blote oog niet gemakkelijk waar te nemen, terwijl toch de kleinste invasies in de gezonde omringende huid verwijderd dienen te worden.78 Tumoren met een grotere kans op recidief zijn: recidiverende tumoren, tumoren van het morphaea-type, uitgebreide tumoren en tumoren gelokaliseerd op bepaalde delen van het hoofd, zoals de oogleden. Hiervoor is Mohs-chirurgie de meest betrouwbare therapie, waarbij zoveel mogelijk gezond weefsel wordt gespaard. Het aangedane weefsel wordt hierbij in dunne laagjes verwijderd terwijl het met vriescoupecontrole mogelijk is te bepalen waar er nog tumorweefsel achtergebleven is. Het functionele en kosmetische resultaat is uitstekend.9-11
Bij de andere behandelingsmethoden is het niet mogelijk de grenzen van de tumor te bepalen. In een uitgebreid literatuuroverzicht met betrekking tot de behandeling van het primaire basale-celcarcinoom wordt een recidiefpercentage na 5 jaar voor cryochirurgie, radiotherapie en Mohs-chirurgie beschreven van respectievelijk 7,5, 8,7 en 1.5 Cryochirurgie heeft als voordelen de eenvoud en de lage kosten van de poliklinische behandeling. Verder ontbreken, evenals bij radiotherapie, contra-indicaties zoals stollingsstoornissen en hart- en longafwijkingen. Bij tumoren gelegen in de mediale canthus zouden de traanbuisjes gespaard kunnen blijven.12 Maar een basale-celcarcinoom op die plaats heeft de neiging de diepte in te groeien, zodat tumorcellen die cryochirurgie overleven grote problemen kunnen veroorzaken.
Onlangs beschreven Faber et al. in dit tijdschrift goede resultaten van cryochirurgische behandeling van het basale-celcarcinoom van de oogleden.6 Enige kanttekeningen zijn daarbij op hun plaats. In dit onderzoek was alleen sprake van solide (nodulaire) tumoren, terwijl het juist het morphaea-type is dat vaak recidiveert.37913-15 Verder werden alleen primaire tumoren behandeld die, zoals bekend, een betere prognose hebben,9 en was de mediale ooghoek, een ongunstige locatie,9 in slechts 4 van de 59 gevallen (7) aangedaan. Ten slotte was in een groot deel van de gevallen de ooglidrand niet betrokken in het proces, waardoor eveneens een beter resultaat verwacht kon worden.16
Ons onderzoek bij 31 patiënten met een basale-celcarcinoom van de oogleden liet een uitstekend resultaat zien na radicale excisie: de functionele en kosmetische resultaten waren goed en er traden geen recidieven op. Hoewel onze groep patiënten beperkt was, wijst een overzicht van de literatuur in dezelfde richting (tabel). In het onderzoek van Frank traden 3 recidieven (2,2) op, maar hier zou ook sprake kunnen zijn geweest van het ontstaan van een nieuwe tumor.13 Mehta vond één recidief (0,34) na 10 maanden.17 Mohs beschrijft een recidiefpercentage van 1 bij 1773 patiënten, terwijl hij veel gecompliceerde gevallen behandelde.18 Cole vond één recidief, maar dit was waarschijnlijk het gevolg van onervarenheid van de chirurg.19 In de andere onderzoeken werden geen recidieven aangetroffen.14162021 Uit deze cijfers blijkt duidelijk de betrouwbaarheid van deze behandelingsmethode.
Een oncologische behandeling moet gericht zijn op totale verwijdering van het tumorweefsel. Indien geen contra-indicaties bestaan en indien ervaring met deze therapie aanwezig is, is radicale excisie te prefereren.
Sinds enige tijd is vriescoupecontrole tijdens de operatie mogelijk. Voordien werden de preparaten op een later tijdstip bekeken, waarna in een tweede operatie een ruimere excisie dan wel sluiting van het defect kon plaatsvinden. Tegenwoordig wordt gebruik gemaakt van een gemodificeerde Mohs-techniek. Hierbij wordt de tumor ruim geëxcideerd, waarna de snijvlakken tijdens de operatie gecontroleerd worden door de patholoog-anatoom. De delen van het wondbed die nog tumor bevatten, worden net zo lang in laagjes geëxcideerd tot radicaliteit bereikt is.
In de literatuur wordt een follow-up-duur van minstens 5 jaar geadviseerd wegens de grote kans op recidief.521-23 Na een radicale excisie lijkt echter een lange followup-duur haast overbodig,21 daarom wordt in ons centrum een follow-up-tijd van 18 maanden aangehouden. Natuurlijk moet ook daarna de plaats waar het basale-celcarcinoom zich bevond goed gecontroleerd worden. Patiënten die eenmaal een basale-celcarcinoom gehad hebben, hebben een grote kans om elders opnieuw zulk een carcinoom te krijgen. In het eerste jaar na de behandeling van een basale-celcarcinoom krijgt 20 van de patiënten een tweede basale-celcarcinoom.2224 Na 5 jaar is dit percentage opgelopen tot 36.24 Hiervan wordt maar 25 door de patiënt zelf opgemerkt.22 Patiënten met twee of meer vormen van huidkanker hebben 41 kans om binnen één jaar een tumor op een nieuwe plaats te krijgen. Bij patiënten met drie of meer lokalisaties is dit 56.22 Daarom is regelmatig onderzoek geïndiceerd, ook van de rest van het lichaam, teneinde tijdig in te kunnen grijpen. Het is echter de vraag of dit in een gespecialiseerd centrum moet gebeuren. Indien de huisarts deze controle op zich zou nemen, kan de patiënt het ongemak van langdurige academische controle bespaard blijven en kunnen de kosten van de gezondheidszorg in de tweede en derde lijn beperkt worden.
De keuze welke therapie in een bepaald geval toegepast moet worden, hangt natuurlijk mede af van de aanwezige ervaring en faciliteiten. Maar indien de mogelijkheid bestaat, heeft radicale excisie de voorkeur, omdat hierbij de kans op genezing het grootst is.
Wij danken dr.J.Bras voor zijn hulp bij het bepalen van de radicaliteit tijdens vriescoupecontrole.
Literatuur
Kwitko ML, Boniuk M, Zimmerman LE. Eyelid tumors withreference to lesions confused with squamous cell carcinoma. I. Incidence anderrors in diagnosis. Arch Ophthalmol 1963; 69: 53-7.
Henderson JWV. Secondary epithelial neoplasms, basal cellcarcinoma. In: Henderson JW, ed. Orbital tumors. New York: Decker, 1980:438-46.
Rootman J. Tumors, secondary tumors of the orbit, basalcell carcinoma of the lid. In: Rootman J, ed. Diseases of the orbit.Philadelphia: Lippincott, 1988: 434-7.
Beard C. Management of malignancy of the eyelids. Am JOphthalmol 1981; 92: 1-6.
Rowe DE, Caroll RJ, Day CL. Long-term recurrence rates inpreviously untreated (primary) basal cell carcinoma; implications for patientfollow-up. J Dermatol Surg Oncol 1989; 15: 315-28.
Faber WR, Flinterman J, Mekkes JR. Cryochirurgischebehandeling van basale-celcarcinomen van de oogleden.Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134:1002-5.
Mora RG, Robins P. Basal cell carcinomas in the center ofthe face: special diagnostic, prognostic, and therapeutic considerations. JDermatol Surg Oncol 1978; 4: 315-21.
Wolf DJ, Zittelli JA. Surgical margins for basal cellcarcinoma. Arch Dermatol 1987; 123: 340-4.
Swanson NA. Mohs surgery, technique, indications,applications and the future. Arch Dermatol 1983; 119: 761-73.
Goldberg LH, Rubin HA. Management of basal cellcarcinoma. Which option is best. Postgrad Med 1989; 85: 57-63.
Rowe DE, Caroll RJ, Day CL. Mohs surgery is the treatmentof choice for recurrent (previously treated) basal cell carcinoma. J DermatolSurg Oncol 1989; 15: 424-31.
Liu D, Natiella J, Schaefer A, Gage A. Cryosurgicaltreatment of the eyelids and lacrimal drainage ducts of the rhesus monkey.Course of injury and repair. Arch Ophthalmol 1984; 102: 934-9.
Frank HJ. Frozen section control of excision of eyelidbasal cell carcinoma: 8 ½ years experience. Br J Ophthalmol 1989; 73:328-32.
Doxanas MT, Green WR, Iliff CE. Factors in the successfulsurgical management of basal cell carcinoma of the eyelids. Am J Ophthalmol1981; 91: 726-36.
Fraunfelder FT, Zacarian SA, Wingfield DL, Limmer BL.Results of cryotherapy for eyelid malignancies. Am J Ophthalmol 1984; 97:184-8.
Older JJ, Quickert MH, Beard C. Surgical removal of basalcell carcinoma of the eyelids utilizing frozen section control. Trans AmOphthalmol Otol 1975; 79: 658-63.
Mehta H. Surgical management of carcinoma of eyelids andperiorbital skin. Br J Ophthalmol 1979; 63: 578-85.
Mohs FE. Micrographic surgery for the microscopicallycontrolled excision of eyelid cancers. Arch Ophthalmol 1986; 104:901-9.
Cole JG. Histologically controlled excision of eyelidtumors. Am J Ophthalmol 1970; 70: 240-4.
Chalfin J, Puttermans AM. Frozen section control in thesurgery of basal cell carcinoma of the eyelid. Am J Ophthalmol 1979; 87:802-9.
Pascal RR, Hobby LW, Lattes R, Crikelair GF. Prognosis of‘incompletely excised’ versus ‘completely excised’basal cell carcinoma. Plast Reconstr Surg 1968; 41: 328-32.
Epstein.E. Value of follow-up after treatment of basalcell carcinoma. Arch Dermatol 1973; 108: 798-800.
Suhge d'Aubermont PC, Bennett RG. Failure ofcurettage and electrodesiccation for removal of basal cell carcinoma. ArchDermatol 1984; 120: 1456-60.
Robinson JK. Risk of developing another basal cellcarcinoma. A 5-year prospective study. Cancer 1987; 60:118-20.
(Geen onderwerp)
Zwolle, maart 1991,
Met belangstelling las ik het stuk van Tijl en Koornneef (1991;471-4) over de chirurgische behandeling van het basale-celcarcinoom van de oogleden. Zonder afbreuk te willen doen aan de bespreking van de beperkte (31) patiëntengroep toch een paar opmerkingen.
De glabella-flap wordt besproken. De illustratie toont echter een (kleine) mediane voorhoofdsflap. (Daarbij worden om onduidelijke redenen twee overtollige stukjes huid geëxcideerd, terwijl maar een ‘dog-ear’ na transpositie zal ontstaan. En waar blijft de intacte huidbrug tussen het defect en de flap?)
De Tenzel-flap zoals getekend en beschreven is géén Tenzel-flap. De door Tenzel beschreven flap is een schuifflap, die de orbitagrens niet overschrijdt. Sluiting van het defect treedt op door ‘stretch’ van de geïncideerde huid. De flap wordt dus ook niet in het defect ‘geroteerd’. Beschreven is iets tussen een Tenzel-flap en een klassieke wang-rotatieflap.
De Hughes-flap zoals besproken is wel een Hughes-flap, maar stellig niet zo uitgevoerd. Het gebruik van de gehele hoogte van de tarsus is waarschijnlijk vervangen door een Kölner-Hughes-flap of variant waarbij het onderste deel van de tarsus intact wordt gelaten (of zelfs helemaal niet wordt gebruikt).
‘Het functionele en het kosmetische resultaat werd in alle gevallen goed bevonden’. Dit wordt niet nader besproken of geïllustreerd. Zeker de Hughes-flap kent zijn complicaties: lagophthalmus, conjunctivale adhesies, dehiscentie, een korstige onderooglidrand, entropion en trichiasis.
De Tenzel-flap is in zijn zuivere vorm alleen geschikt voor het sluiten van kleine (tot 1/3 van het ooglid) defecten. Een bespreking van de indicaties voor primaire sluiting en flapkeuze zou op zijn plaats zijn geweest. Mijns inziens zou in de titel het woord ‘oogleden’ beter vervangen kunnen worden door het woord ‘onderoogleden’, omdat de reconstructie van een bovenooglid een principieel andere techniek vraagt dan die van een onderooglid.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 1991,
Wij bedanken collega Houpt voor zijn commentaar op ons artikel. Graag willen wij hierop reageren.
Er kan gesproken worden van gemodificeerde technieken, omdat de technieken die gebruikt werden enigszins kunnen verschillen van de oorspronkelijke technieken. Verder vonden wij het niet nodig in te gaan op het functionele en kosmetische resultaat omdat de complicaties die Houpt noemt in verband met de Hughes-techniek niet optraden. De keuze of er primair gesloten werd dan wel gebruik gemaakt werd van een flap hing (vanzelfsprekend) af van de grootte van het defect. De ‘gemodificeerde’ Tenzel-flap kan zowel gebruikt worden voor het onder- als voor het bovenooglid en er kunnen ook defecten groter dan 1/3 van het ooglid mee gesloten worden.
Onze ervaring met chirurgie van het bovenooglid leert ons dat deze niet zoveel verschilt met die van het onderooglid als collega Houpt beweert. Bij de oculoplastische chirurgie moet men streven naar het behoud van de ‘sandwich-structuur’ van zowel het boven- als het onderooglid. Door reconstructie van zowel het voorste (huid + orbicularis) als het achterste deel (tarsaalplaat + conjunctiva) van het ooglid blijft de lamellaire bouw gehandhaafd.
(Geen onderwerp)
's-Gravenhage, maart 1991,
Met belangstelling las ik het artikel over de chirurgische behandeling van het basale-celcarcinoom van de oogleden van Tijl en Koornneef (1991;471-4). Terecht wordt gesteld dat in tegenstelling tot bij cryotherapie en radiotherapie bij de door auteurs beschreven chirurgische behandeling wel pathologisch-anatomische controle over de radicaliteit mogelijk is.
Bij het artikel kunnen echter diverse vraagtekens worden geplaatst. In de inleiding wordt gesteld dat de behandeling gericht is op een radicale tumorverwijdering met behoud van de ooglidfunctie. Op de volgende bladzijde wordt echter gesproken van radicale oogsparende operaties. Waarschijnlijk wordt ooglidsparend bedoeld. Bij dit retrospectieve onderzoek over een periode van 9 jaar is de patiëntengroep erg klein (31), maar dit is waarschijnlijk niet verwonderlijk in een gespecialiseerd orbitacentrum.
Er worden 4 methoden aangegeven om het secundaire oogliddefect te sluiten, waarbij helaas geen absolute maten in mm of relatieve maten van het defect t.o.v. het gehele ooglid worden opgegeven, zodat de indicatie voor het gebruik van een bepaald type flap onduidelijk is. De tekeningen die de technieken aangeven, zijn niet erg verhelderend, vooral figuur 4 niet. Aangegeven wordt dat bij alle patiënten de ooglidrand in het proces betrokken was, hetgeen uit figuur 4 niet blijkt. Deze laatste tekening voldoet verder ook niet aan de nauwkeurigheid die men van een professionele medische tekenaar mag verwachten. De patiënt vertoont hypertelorisme en na transpositie van de glabella-flap klopt de ligging niet. Onduidelijk is het onderschrift, dat meldt dat de openingetjes (dus gaten) overtollige stukjes huid voorstellen, die later worden weggesneden. In het voorgestelde geval kan men veel eenvoudiger volstaan met een op maat gesneden huidtransplantaat van volledige dikte, afkomstig uit het contralaterale bovenooglid. Dit geeft een goed en onopvallend resultaat. Ook kan men overtollige huid na transpositie van een flap, door goede planning minimaliseren, of direct corrigeren. Ook kan men kiezen voor een eiland-flaptranspositie. Voor de reconstructie van defecten van oogleden zijn veel operatietechnieken beschikbaar en het is opmerkelijk dat zo weinig referenties uit de plastisch-chirurgische hoek komen. Van der Meulen publiceerde in 1982 een zeer lezenswaardig overzichtsartikel, waarbij vooral van foto's gebruik werd gemaakt, die een duidelijker inzicht geven in de problematiek van deze vorm van oculoplastische chirurgie dan genoemde tekeningen.1 Een andere goede bron van informatie is het boek van Mustardé.2
Meulen JC van der. The use of mucosa-lined flaps in eyelid reconstruction. Plast Reconstr Surg 1982; 70: 139-46.
Mustardé JC. Repair and reconstruction in the orbital region. Edinburgh: Churchill Livingstone, 1980: 92-158.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 1991,
Naar aanleiding van de reacties op ons stuk willen wij opmerken dat het zeker niet onze bedoeling is geweest om een overzichtsartikel te schrijven over de mogelijkheden van oculoplastische chirurgie bij ooglidtumoren. Wij hebben juist gekozen voor de relatief kleine groep uit onze patiënten met basale-celarcinomen van de oogleden om de mogelijkheid van chirurgische behandeling beter te kunnen plaatsen tegenover de in het artikel van Faber et al. beschreven cryochirurgie. Verder is het stuk geschreven voor het brede lezerspubliek van dit tijdschrift en hebben wij gepoogd niet al te zeer in details te treden, ook wat de illustraties betreft. Voor verdere studie zijn naast het genoemde artikel van Van der Meulen ook nog de boeken van Collin en van Callahan en Callahan lezenswaardig.12 Ten slotte is ooglidsparend ook oogsparend omdat een optimale functie van het ooglid het oog ook ten goede komt.
Collin JRO. A manual of systematic eyelid surgery. London: Churchill Livingstone, 1983.
Callahan MA, Callahan A. Ophthalmic plastic and orbital surgery. Birmingham: Aesculapius, 1979.