De centraal-veneuze catheter bij de behandeling van patiënten met een maligniteit

Klinische praktijk
R.J. van Klaveren
P.H.M. de Mulder
Th. Wobbes
P.A.J. Speth†
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1629-33
Abstract

Inleiding

Gedurende de behandeling van patiënten met kwaadaardige bloedziekten en solide tumoren is een goede toegang tot het veneuze systeem essentieel. Bij veel patiënten neemt in de loop van de behandeling het aantal goede vaten snel af ten gevolge van flebitis of trombosering, en neemt de kans op extravasatie na moeizaam aanprikken toe. Voor dergelijke patiënten is het telkens inbrengen van een goed lopend perifeer infuus een van de meer belastende momenten tijdens de chemotherapie.

Na de introductie in de zestiger jaren van de centraal-veneuze catheter (CVC) voor de toediening van parenterale voeding, werd de techniek vooral bij de intensieve zorg van patiënten die een beenmergtransplantatie hadden ondergaan, snel gemeengoed. Er kwamen telkens meer gedurfde ontwerpen met grotere toepassingsmogelijkheden. Na de deels uitwendige Broviac-catheter1 (1973, 1,0 mm interne diameter; ID) en de Hickman-catheter2 (1979, 1,6 mm ID), werd de volledig onderhuids implanteerbare catheter geïntroduceerd3 (1982, 1,0 mm…

Auteursinformatie

Sint-Radboudziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Interne Geneeskunde: R.J.van Klaveren, assistent-geneeskundige.

Afd. Medische Oncologie: dr.P.H.M.de Mulder en dr.P.A.J.Speth, oncologen.

Afd. Algemene Chirurgie: dr.Th.Wobbes, chirurg.

Contact R.J.van Klaveren

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties