De aanwezigheid van ouders bij medische handelingen en bij het inleiden van de narcose

Onderzoek
W.J.C. Boelen-van der Loo
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:17-3
Abstract

Samenvatting

Nu ouderparticipatie in het ziekenhuis steeds meer ingang vindt, zullen ouders in toenemende mate verzoeken hun kind te mogen begeleiden in perioden van stress tijdens de ziekenhuisopname. Door medisch- en sociaalwetenschappelijk onderzoek is veel bekend geworden over de behoefte van kinderen in ziekenhuizen aan de aanwezigheid van hun ouders. Maatregelen die de ziekenhuisopname minder traumatiserend laten verlopen, zijn vrij bezoek en “rooming-in”. De aanwezigheid van de ouders bij medische handelingen die door het kind met angst en (of) pijn worden ervaren, zoals de inleiding tot de narcose, kan bijdragen aan het positiever verwerken daarvan door het kind. Vooral voor het jonge kind is het gunstiger wanneer zijn ouders hem begeleiden, maar voor een begeleidende rol is het goed voorbereiden van ouders en kind een voorwaarde. De argumenten tegen de aanwezigheid van de ouders berusten vooral op praktische bezwaren, die echter door zorgvuldig beleid overkomelijk zijn.

De houding van de ziekenhuismedewerkers is van groot belang. De opvatting “het gaat gemakkelijker als de ouders er niet bij zijn” wordt ter discussie gesteld.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Medische Psychologie, Meibergdreef 15, 1105 AZ Amsterdam. Dr.W.J.C.Boelen-van der Loo, orthopedagoge.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, januari 1986,

De verdienste van dit artikel (1986;17-20) is dat schrijfster een discussie mogelijk maakt over een in haar ogen controversieel punt. In deze literatuurstudie wordt er a priori van uitgegaan dat het aanwezig zijn van ouders bij medische handelingen gunstig is.

1. Voor het kind?

2. Voor de ouders?

3. Voor het behandelende medische team? De opmerking in de conclusie dat ondanks alle menselijke maatregelen er toch nog stress overblijft, is op z'n zachtst gezegd tendentieus. Dit impliceert dat alles wat buiten deze maatregelen valt, onmenselijk is. Als men deze preoccupatie heeft, dan is het waarschijnlijk niet moeilijk om het standpunt met literatuurgegevens te adstrueren. Hoe men stress bij een kind meet, is duidelijk voor de schrijfster; mij is dit na lezing van het artikel niet opgehelderd, maar blijft vaag.

In mijn 25-jarige loopbaan als anesthesist heb ik veel met kinderen tijdens en na de operatie te doen gehad. Ook heb ik steeds veel overleg gevoerd met het kind, de ouders, verpleging en tegenwoordig ook de pedagogische medewerkers. Liefdevolle benadering van een patiënt, of het nu een kind of een volwassene betreft, blijft de grondslag voor al ons medisch handelen. In deze benadering kan bij kinderen ook een plaats zijn voor ouders, maar dit zal men steeds per patiënt en per gebeurtenis moeten bepalen zonder vooringenomen standpunt.

Om als buitenstaander die geen ervaring heeft met kinderen die voor narcose moeten worden ingeleid of uit narcose bijkomen, voorschriften te geven hoe we ons als anesthesisten moeten gedragen, lijkt mij aanvechtbaar.

L. Deen
W.J.C.
Boelen-van der Loo

Almelo, februari 1986,

Uit de discussie tijdens en na het symposium ‘Kind en Narcose’, dat de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis in maart 1985 heeft georganiseerd, is gebleken hoe verschillend de situatie in de Nederlandse ziekenhuizen is wat betreft de mogelijkheid voor ouders om aanwezig te zijn bij de inleiding tot de narcose van hun kind. Zo is de aanwezigheid van één van de ouders bijvoorbeeld in het Emma-kinderziekenhuis te Amsterdam al jaren gebruikelijk tot volle tevredenheid van (1) kind, (2) ouders en (3) het behandelende medische team, terwijl bijvoorbeeld in tal van andere ziekenhuizen deze aanwezigheid van de ouder juist wordt tegengegaan.

De controverse is derhalve in de praktijk aanwezig en voor mij de reden om een bijdrage aan de discussie te leveren door een overzicht te geven van buitenlandse en binnenlandse literatuur over dit onderwerp. Dat dit overzicht in een bepaalde richting wijst, wordt niet veroorzaakt door selectie mijnerzijds, maar door het feit dat in sommige landen (bijv. Denemarken) de aanwezigheid van de ouders als vanzelfsprekend wordt beschouwd en praktijkervaring derhalve ruimschoots aanwezig is. Wat ik mis in de discussie zowel rond het symposium als in de brief van collega Deen zijn duidelijke argumenten vanuit het medische team, waaruit blijkt dat het niet zinnig is om ouders aanwezig te laten zijn.

De argumenten mijnerzijds worden aangedragen vanuit een professionele orthopedagogische visie (gepreoccupeerd?). Wanneer deze door anesthesisten aanvechtbaar wordt geacht, zou ik dat graag vanuit hun professionele medische visie zien beargumenteerd. Het beleid rond de ziekenhuissituatie van kinderen wordt al geruime tijd bepaald door verscheidene disciplines. Ook het beleid rond de inleiding tot de narcose zal optimaal tot stand kunnen komen, wanneer meer disciplines hun standpunten kenbaar mogen maken en deze niet opgevat worden als voorschriften, maar als een poging tot heroverweging van het beleid door onderlinge uitwisseling van ervaringen en kennis.

W.J.C. Boelen-van der Loo