Consultatieve palliatieve zorg bij misselijkheid en braken in de thuissituatie

Klinische praktijk
F.B. van Heest
B. Meyboom-de Jong
R. Otter
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:1297-300
Abstract

Dames en Heren,

Sinds september 1999 zijn in het gebied van het Integraal Kankercentrum Noord-Nederland (IKN) 4 huisartsen aangesteld als consulenten palliatieve zorg die (telefonisch) geraadpleegd kunnen worden door collegae. In deze klinische les willen wij u 2 patiënten voorstellen bij wie consultatie een vermindering gaf van misselijkheid en braken in de thuissituatie.

Patiënt A was een 46-jarige man met onbehandelbaar braken (10 maal per etmaal; bruin, fecaal vocht) die op grond van die klachten eigenlijk niet meer wilde leven. Chirurgische interventie voor deze ileus bleek niet mogelijk. Patiënt wilde geen neussonde. De huisarts vroeg advies aan de huisartsconsulent.

Bij patiënt was 8 maanden tevoren een Klatskin-tumor (carcinoom van de galwegen) met een peritonitis carcinomatosa vastgesteld. In verband met icterus werd een endoprothese in de ductus choledochus geplaatst. Na 6 maanden kreeg patiënt een ileus, waarvoor een gastro-enterostomie werd aangelegd. Sinds enkele weken was er ascites; in verband daarmee vonden…

Auteursinformatie

Mw.F.B.van Heest, huisarts/consulent palliatieve zorg, Zuidzijde 1, 7874 TD Odoornerveen.

Rijksuniversiteit Groningen, disciplinegroep Huisartsgeneeskunde, Groningen.

Mw.prof.dr.B.Meyboom-de Jong, huisarts.

Integraal Kankercentrum Noord-Nederland, Groningen.

Mw.dr.R.Otter, internist-oncoloog.

Contact mw.F.B.van Heest (fbrinkvh@tiscali.nl)

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.H.Th.J.
Slee

Nieuwegein, juli 2003,

Bij de klinische les van Van Heest et al. (2003:1297-300) wil ik twee opmerkingen maken.

Patiënt A, zo schrijven de auteurs, was een man ‘met onbehandelbaar braken (10 maal per etmaal; bruin, fecaal vocht)’. Het is niet ongebruikelijk om wanneer iemand bruin materiaal braakt, te praten over ‘fecaal braken’. Wat zonder interpretatie gezegd kan worden is ‘fecaloïd’: het materiaal lijkt op feces. Waardoor kan braaksel namelijk bruin kleuren? Bloed dat in aanraking komt met maaginhoud, krijgt een bruine kleur. Deze verandering kan bij een gastroscopie ‘live’ worden waargenomen. Wanneer er dus bloed bij het braaksel gekomen is – goed voorstelbaar bij iemand die 10 keer per etmaal braakt –, kan braaksel een bruine kleur krijgen. Ook onder invloed van andere secreta, zoals uit de galwegen, kan braaksel een bruine kleur aannemen. Men kan slechts dan op juiste gronden spreken van ‘fecaal braken’ wanneer feces (gekenmerkt door kleur en vooral door geur) gebraakt worden. Dit veronderstelt een verbinding tussen rectum, sigmoïd of eventueel distaal colon enerzijds en maag anderzijds. Aangezien een dergelijke fistel zeer zeldzaam is en het verdere beloop bij deze patiënt deze afwijking onwaarschijnlijk maakt, is het juister om van ‘fecaloïd’ te spreken; nog helderder is ‘bruin’ of ‘lichtbruin’. Voor de duidelijkheid is het beter om de kleur, dus bruin, te benoemen en andere termen te vermijden: ‘fecaloïd’ omdat dit woord alleen verwarring schept en ‘fecaal’ omdat fecaal braken zeer zeldzaam is en omdat de term meer omvat dan alleen kleur.

In de tweede plaats wil ik benadrukken dat in Nederland alle Integrale Kankercentra consulenten palliatieve zorg hebben aangesteld en dat de ervaringen ook binnen onze regio (Integraal Kankercentrum Midden-Nederland) gunstig zijn.

P.H.Th.J. Slee
F.B.
van Heest

Odoornerveen, augustus 2003,

Wij danken collega Slee voor zijn aanvulling betreffende de term ‘fecaal vocht’. Onze patiënt had geen fistel, maar een ileus door een blokkade in de darm (door afunctionaliteit van de darmwand of door ingroei van de tumor in het lumen). Men zou dus kunnen spreken van ‘braken van bruin fecaloïd vocht’. Bij het ontstaan van de specifieke kleur en geur van dit braaksel speelt – naast andere oorzaken – ook overmatige groei van de darmbacteriën een rol.

De tweede opmerking van Slee betreft de positieve effecten van de aanstelling van consulenten palliatieve zorg in de Integrale Kankercentra. De opleiding en werkwijze van de consulenten verschillen per regio. Aangezien veel palliatieve problemen zich in de thuissituatie afspelen, is in de regio van het Integraal Kankercentrum Noord-Nederland gekozen voor huisartsen en verpleegkundigen als consulenten. De combinatie van directe toegankelijkheid, kennis op het gebied van de palliatieve geneeskunde en kennis van de (mogelijkheden van de) eerste lijn en de regionale tweede lijn maakt efficiënt werken mogelijk. Uit het feit dat één van ons in de eerste 7 maanden van dit jaar in Drenthe al meer dan 150 consulten heeft verleend zou men kunnen afleiden dat deze werkwijze in een behoefte voorziet.

F.B. van Heest
B. Meyboom-de Jong
R. Otter