Consensus diagnostiek van het atopisch syndroom

Onderzoek
K. de Vries
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:1528-31
Abstract

Samenvatting

Op een consensusbijeenkomst op 8 mei 1987 werd de diagnostiek van het atopisch syndroom besproken. Er werd veel aandacht besteed aan de terminologie. Een voorstel om de diagnostische term ‘atopisch syndroom’ te gebruiken, werd aanvaard met enkele kanttekeningen ten aanzien van de toepassing van het gebruik bij klinische symptomen van de onderste luchtwegen. Bij de diagnostiek werd de informatie, verkregen door de anamnese van de huisarts, als bepalend gezien voor het verdere beloop van de diagnostische procedure. Bij dat verdere onderzoek staat de identificatie van het verantwoordelijke allergeen op de voorgrond door middel van huidtests of immuno-assay. Men was er over eens dat beide methoden gelijkwaardige informatie verschaffen. Het provocatie-onderzoek is alleen geïndiceerd om de ernst van de allergische component te kunnen vaststellen of ter ondersteuning van de indicatie van ingrijpende sanering of medicamenteuze maatregelen.

Auteursinformatie

Contact Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing (CBO), Postbus 20064, 3502 LB Utrecht. Dr.J.J.E.van Everdingen, stafmedewerker

Verantwoording

Namens de werkgroep die de consensusontwikkeling voorbereidde. Academisch Ziekenhuis, afd. Allergologie, Groningen. Prof.dr.K. de Vries, allergoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Dordrecht, november 1988,

In het artikel van collega De Vries wordt gewezen op de bij drage die het verrichten van een allergeenprovocatietest kan leveren in aanvulling op een huidtest of immuno-assay (1988;1528-31). Wij willen het belang van een allergeenprovocatietest onderschrijven, met name in die omstandigheden waarbij op grond van uitsluitend de uitslag van een immuno-assay ingrijpende maatregelen getroffen gaan worden, zoals een uitgebreide sanering van de woning of het uit huis plaatsen van een geliefd huisdier, met alle financiële respectievelijk emotionele gevolgen van dien.

Bovendien geven de radioallergosorbent-test (RAST) van het CLB (Amsterdam) en die van de firma Pharmacia bij bloedmonsters van dezelfde patiënt in twee verschillende laboratoria bepaald) tegenstrijdige uitslagen, bijvoorbeeld huisstofmijt 4+ (sterk positief) bij het CLB en klasse 0 (negatief) bij de firma Pharmacia. Dit geldt eveneens voor de RAST-uitslag van kat en hond. De firma Pharmacia en het CLB zijn hierover door ons reeds op de hoogte gesteld. Als een besluit gebaseerd wordt op de uitslag van slechts een immuno-assay, is het gevaar aanwezig dat een verkeerde beslissing genomen wordt. Om dit te voorkomen is de provocatietest met het vermoedelijke allergeen de aangewezen methode, zodat het juiste advies verstrekt kan worden.

Naast eigen gegevens hebben wij gebruik gemaakt van de gegevens van collega K.Y.Tan, waarvoor wij hem hartelijk danken.

H.D. Oei
H. Alkemade